ZO week 1 Flashcards

1
Q

wat is afasie

A

een taalstoornis
patiënt kan taal niet produceren en/ of begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is dysartie

A

een spraakstroonis
moeite met articuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar zit het probleem bij uitval van de n. oculomotorius rechts en piramidebaan rechts

A

in het mesencephalon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken centrale verlamming

A

verhoogde tonus, verhoogde reflexen, Babinski voetzoolreflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken perifere verlamming

A

atrofie, verlaagde tonus en reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke belangrijke structuren liggen in falx cerebri

A

sinus sagittalis superior en inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke belangrijke structuren liggen in tentorium cerebelli

A

sinus rectus en sinus transversus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het confluens sinuum

A

de plek waar de sinus sagittalis, sinus rectus en sinus transversus samenkom,en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar ligt het confluens sinuum ongeveer

A

t.h.v. protuberantia occipitalis externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar ligt de sinus cavernosus

A

gelegen rond de sella turcica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat bevindt zich in de sinus cavernosus

A

N.VI (= de zesde hersenzenuw = nervus abducens) en NV1 (= de eerste aftakking van de vijfde hersenzenuw = ramus ophthalmicus van de nervus trigeminus).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het belangrijkste meningeale bloedvat en hoe treedt deze de schedel in?

A

a. meningea media
via foramen spinosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bloedvoorziening bovenste zijde cerebrum

A

a. cerebri anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Door welke vaten wordt de achterzijde van de grote hersenen van bloed voorzien

A

De art. cerebri posterior (aan de mediale zijde) en de art. cerebri media (aan de laterale zijde).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Door welk vat wordt de laterale zijde van de grote hersenen van bloed voorzien

A

a. cerebri media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welk vat loopt over het corpus callosum

A

a. cerebri anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Door welk vat wordt de capsula interna van bloed voorzien?

A

a. cerebri media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Door welke vaten wordt de temporaalkwab van bloed voorzien?

A

De art. cerebri posterior (aan de mediale zijde) en de art. cerebri media (aan de laterale zijde).

19
Q

Hoe ontstaat een epidurale bloeding?

A

Vaak door schedeltrauma en dan scheurt een meningeale arterie, vaak de a. meningea media

20
Q

Hoe ontstaan subdurale bloedingen?

A

door het scheuren van een vene (ankervenen)

21
Q

hoe ontstaan subarachnoidale bloedingen

A

vaak door scheuren van een aneurysma

22
Q

Belangrijke eerste symptomen SAB

A

Acute hoofdpijn en kort of langdurig bewustzijnsverlies
(knapje in het hoofd)

23
Q

waaruit bestaat de bloedhersen barrière

A

de endotheelcellen van de bloedvaten mbv tight junctions

24
Q

welke cellen kunnen door de bloedhersenbarrière heen?

A

vetoplosbare stoffen

25
Q

waar wordt liquor gemaakt

A

in de plexus choroideus

26
Q

vernauwingen in ventrikel systeem

A
  1. aquaduct
  2. de foramina interventriculare (Li + Re; ook foramina of Monro genoemd)
  3. deforamina van Luschka (Li + Re) en het 4. foramen van Magendie
27
Q

afvoer liquor

A

van subarchnoidale ruimte via granulationes arachnoidea naar sinus sagittalis superior

28
Q

wanneer kan je nog trombolytica geven bij herseninfarct

A

binnen 4,5 uur na start symptomen

29
Q

contra-indicaties trombolytica

A

intracraniële bloeding (inclusief hemorragische transformatie infarct) bij beeldvorming;
matig/ernstig schedelhersenletsel in voorgaande twee maanden;
herseninfarct in voorgaande twee maanden;
intracraniële bloeding in voorgaande drie maanden;
bloeding in maag-darmkanaal of urinewegen in voorgaande twee weken;
grote chirurgische ingreep in voorgaande twee wekenb;
bloeddruk systolisch ≥ 185 mmHg of diastolisch ≥ 110 mmHgc;
actieve bloeding of traumatisch letsel (bijvoorbeeld fractuur);
gebruik van vitamine K-antagonist en INR > 1,7;
gebruik directe trombine- of factor Xa-remmer (direct oraal anticoagulantium; DOAC) - zie ook hieronder)d;
gebruik LMW-heparine in therapeutische dosering, tenzij meer dan 4 uur geleden een subcutane gift en anti Xa-spiegels normaale;
trombocyten < 100 x 109/L (was < 90 x 109/L;
serum glucose < 2,7 mmol/L als mogelijke oorzaak van de verschijnselen, of serum glucose >22,0 mmol/

30
Q

waarom medicatie na herseninfarct

A

6% herhalingsrisico per jaar

31
Q

welke medicatie na een herseninfarct

A
  1. acetylsalicylzuur (Aspirine, Ascal)
  2. dipyridamol (Persantin)
  3. cholesterolverlagend middel (statine)
  4. bloeddrukverlagend middel
32
Q

waar in het brein zit het infarct als de klachten zijn + bloedvat: ernstige zwakte van het rechter been en in veel mindere mate van de rechterarm, hoofdpijn en minder goed kunnen lopen

A

In de linker hemisfeer, parasagittaal.

A. cerebri anterior

33
Q

welke klacht heeft iemand met een corticaal infarct in de a. cerebri media

34
Q

wat zijn symptomen van een infarct in de a. cerebri anterior

A

Zwakte en/of gevoelsstoornis contralaterale been en in veel mindere mate de arm; gedragsstoornis

35
Q

wat zijn symptomen van een infarct in de a. cerebri media

A

Zwakte en/of gevoelsstoornis van contralerale arm en gelaat en in mindere mate been; afasie (indien dominate hemisfeer), andere hogere corticale functiestoornis

36
Q

wat zijn symptomen van een infarct in de a. cerebri posterior

A

Contralaterale homonieme hemisnopsie of -kwadrantanopsie

37
Q

wat zijn symptomen van een infarct in de a. vertebralis en a. basilaris

A

Homolaterale coördinatiestoornis, dysartrie, draaiduizeligheid, oogbolmotoriekstoornis, slikstoornis, bilaterale of alternerende (afwisslend links en rechts) zwakte en/of gevoelsstoornis

38
Q

kenmerken TIA

A
  1. verlamming
  2. afasie
  3. blindheid aan 1 oog
  4. Twee of meer van de volgende: dysartrie, coördinatiestoornis, slikstoornis, draaiduizeligheid, dubbelzien
  5. homonieme hemianopsie
39
Q

niet kenmerken TIA

A
  1. bewustzijnsverlies
  2. uitsluitend licht gevoel in hoofd
  3. uitsluiten geheugenstoornis
  4. verschijnselen bij migraine aanval
  5. incontinentie
40
Q

symptomen die passen bij hersenbloeding

A
  • hoofdpijn
  • braken
  • nekstijfheid
  • wegsuffen tijdens onderzoek
41
Q

wat zie je bij centrale verlamming?

A

verhoogde reflexen
babinsky voetzoolreflex

42
Q

oorzaken intracraniële bloedingen

A
  1. vaatmalformatie; 2. Stollingsstoornis; 3. trauma (b.v. kopduel!); 4. Aneurysma; 5. chronische hypertensie; 6. acute hypertensie
43
Q

meest voorkomende oorzaak SAB

A

Een sacculair aneurysma aan één van de hersenvaten.

44
Q

Wat zijn de drie meest frequente oorzaken van klinische achteruitgang na een SAB?

A

Herhalingsbloeding (kans is 30%); ecerebrale ischemie (tussen de 4e en 14e dag);
hydrocephalus (obstructie van de liquorcirculatie door bloed in de basale citernen).