zinnen D-nl Flashcards
1
Q
Wie wird das wetter
A
Wat voor weer wordt het
2
Q
…sind/werden es.. Grad
A
Is/wordt het …graden
3
Q
morgen wird es stark
A
MORGEN gaat het hard
4
Q
wird es… bewölkt
A
WORDT het … bewolkt
5
Q
Es schneit
A
HET sneeuwt
6
Q
es.. bestimmt gleich
A
Het gaat vast
7
Q
Es wird kälter als
A
het wordt kouder dan
8
Q
Es wird… als vorige woche
A
Het wordt… dan vorige week
9
Q
Dann ist das wetter in Spanien aber
A
Dan is het weer in Spanje maar
10
Q
Ist das wetter…echt super
A
Is het weer… echt geweldig
11
Q
wie is die gegend
A
HOE is de omgeving
12
Q
In … ist… hügelig
A
In… is… heuvelachtig
13
Q
bei Frankfurt is die landschaft
A
Bij frankfurt is het landschap
14
Q
Gibt es… Flüsse und seen
A
Zijn er … rivieren en meren
15
Q
Am strand ist es… schön wie
A
OP het strand is het… mooi als