Zinnen Flashcards

1
Q

Ken je?

A

Tu connais

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kun je hem/haar omschrijven

A

Tu peux le/la décrire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hij is van gemiddelde lengte, hij heeft… haar en …ogen

A

Il est de taille moyenne, il a les cheveux… et les yeux…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hij is een beetje verlegen

A

Il Est un pue timide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zij draagt

A

Elle porte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zij is geboren op 10 januari in

A

Elle este née le dix janvier à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hij is van Marokkaanse afkomst, maar hij woont in Frankrijk

A

Il est d’origine marocaine, mais il habite en France

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hij heeft…gestudeerd

A

Il a fait des études de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Deze schrijver is overleden in

A

Cet écrivain est mort en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zij heeft geleefd van … tot …

A

Elle a vécu de … à …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De hoofdstad van… is …

A

La capitale du/de la/de l’/ des … c’est …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In de zomer is het heel warm

A

En été, il fait très chaud en/au

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Men spreekt er … en …

A

On y Parle … et …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het land heeft … miljoen inwoners

A

Le pays compte … millions d’habitants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Et zijn stranden, bergen en woestijnen

A

Oui, Il y a des plages, des montagnes et des déserts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De … hebben andere gewoontes, bijvoorbeeld de eetgewoontes

A

Les…ont des coutumes différentes, par example les habitudes alimentaires

17
Q

Een ander verschil is dat ze niet vaak de fiets gebruiken

A

Une autre différence est qu’ils n’utilisent pas souvent le vélo

18
Q

Mijn lievelings land is … omdat ik de landschappen erg mooi vind

A

Mon pays préféré, c’est … parce que j’aime beaucoup les paysages

19
Q

Het was (er) tussen de … en de … graden

A

Il (y) a fait entre … et … degrés