WW 8-9 Flashcards
1
Q
Blazen, waaien
A
Дуть
2
Q
Opblazen
A
Надуть
3
Q
Iemand de schoenen uitdoen
A
Разуть (кого)
4
Q
Z’n schoenen uitdoen
A
Разуться
5
Q
Iemand de schoenen aandoen
A
Обуть (кого)
6
Q
Z’n schoenen uitdoen
A
Обуться
7
Q
Doen bewegen, verschuiven
A
Двигать
8
Q
Bewegen
A
Двигаться
9
Q
Bestellen
A
Заказать (кому) (что)
10
Q
Bevelen
A
Приказать
11
Q
Straffen
A
Наказать (кого)
12
Q
Lijken
A
Казаться (кому) (чем)
13
Q
1.Blijken 2.ergens terechtkomen
A
Оказаться (1 кем, чем) (2 где)
14
Q
Weigeren
A
Отказаться (отчего)
15
Q
Laten zien
A
Показать (кому)
16
Q
- Zich laten zien 2. Lijken
A
Показаться (кому)
17
Q
Zeggen
A
Сказать
18
Q
Vertellen
A
Рассказать
19
Q
Schrijven
A
Писать
20
Q
Noteren, opschrijven
A
Записать
21
Q
Inschrijven
A
Записаться
22
Q
Schrijven (op een blad, aan iemand)
A
Написать (кому)
23
Q
Ondertekenen
A
Подписать
24
Q
Voorschrijven, ontslaan (ziekenhuis)
A
Выписать
25
Overschrijven
Переписать
26
Beschrijven
Описать
27
Wenen
Плакать
28
Beginnen wenen
Заплакать
29
Zoeken
Искать
30
Doorzoeken
Обыскать
31
Zwaaien
Махать (чем)
32
Snijden
Резать
33
Smeren
Мазать (чем)
34
Breien
Вязать
35
(volks) dansen
Плясать
36
1. Huppelen 2. Paardrijden
Скакать
37
Krabben
Чесать
38
Jeuken
Чесаться