Ww 5 Flashcards
Worden
Стать (кем/чем)
Opstaan, rechtstaan
Вставать, встать
Ophouden met
Переставать, перестать
Moe worden (van)
Уставать, устать (от кого, чего)
Aanbreken
Наставать, настать
Achterblijven, achterop raken / iemand met rust laten
Отставать, остать (от кого, чего)
Kleven aan, iemand lastigvallen
Приставать, пристать (к кому, чему)
Aantreffen
Заставать, застать
Pakken, te voorschijn halen, verkrijgen, reiken tot
Доставать, достать
Uit elkaar gaan
Расставаться, расстаться
Overblijven, achterblijven
Оставаться, остаться
Blijven steken
Застревать, застрять
Aandoen (kleding, schoenen)
Надевать, надеть
Aandoen, iemand aankleden
Одевать, одеть
Zich aankleden
Одеваться, одеться
Iemand uitkleden
Раздевать, раздеть
Zich uitkleden
Раздеваться, раздеться