ww Flashcards
1
Q
aanvaarden
A
accepter
2
Q
vergezellen
A
accompagner
3
Q
dol zijn op
A
adorer
4
Q
beweren, verklaren
A
affirmer
5
Q
helpen
A
aider
6
Q
houden van
A
aimer
7
Q
verbeteren
A
améliorer
8
Q
aanhouden, stoppen
A
arrêter (s’arrêter)
9
Q
aankomen
A
arriver
10
Q
bijwonen, assisteren
A
assister à
11
Q
verhogen
A
augmenter
12
Q
toegeven, bekennen
A
avouer
13
Q
verminderen
A
baisser
14
Q
babbelen
A
bavarder
15
Q
verbranden
A
brûler
16
Q
verbergen, verstoppen
A
cacher (se cacher)
17
Q
kalmeren
A
calmer (se calmer)
18
Q
rekenen, berekenen
A
calculer
19
Q
breken
A
casser
20
Q
zingen
A
chanter
21
Q
zoeken
A
chercher
22
Q
vergelijken
A
comparer
23
Q
tellen, rekenen op
A
compter, compter sur
24
Q
bevestigen
A
confirmer
25
doorgaan, vorruitgaan
continuer
26
bewaren
conserver
27
slapen
coucher (se coucher)
28
snijden
couper
29
scheppen creëren
créer
30
roepen, schreeuwen
crier
31
dansen
danser
32
verklaren, aangeven
déclarer
33
besluiten
décider
34
vragen
demander
35
uitgeven
dépenser
36
wensen, willen
désirer
37
ontwikkelen
développer