Wortschatz Flashcards
Ik woon
Ich wohne
Jij woont
Du wohnst
Hij woont
Er wohnt
Zij woont
Sie wohnt
Het woont
Es wohnt
Wij wonen
Wir wohnen
Jullie wonen
Ihr wohnt
Zij wonen
Sie wohnen
U woont
Sie wohnen
Wie
Wer
Wat
Was
Welke,wat
Welche
Zij woont
Sie wohnt
Het woont
Es wohnt
Wij wonen
Wir wohnen
Jullie wonen
Ihr wohnt
Zij wonen
Sie wohnen
U woont
Sie wohnen
Wie
Wer
Wat
Was
Welke,wat
Welche
Wanneer
Wann
Waar
Wo
Waarom
Warum
Hoe
Wie
Hoezo
Wieso
Waarheen
Wohin
Hallo
Hallo
Goede morgen
Guten morgen
Goede middag
Guten tag
Goede avond
Guten abend
Mijn naam is
Mein name ist
Zij heet
Sie heist
Leuk u/je te ont moeten
Nett sie/dich kunnen zu lernen
Hoe gaat het met u/je
Wie geht es ihnen/dir
Met mij gaat goed
Es geht mir gut
Ik ben … jaar oud
Ich bin …jahre alt
Dank je wel
Danke
A.u.b
Bitte
Doei
Tschüss
Tot ziens
Auf wiedersehen
Tot horens
Auf wiederhören
Zijn
Sein
Hebben
Haben
Gaan
Gehen
Vragen
Fragen
Wonen
Wohnen
Vinden
Finden
Heten
Heisen
Opbellen
Anrufen
Zitten
Sitzen
Afspreken
Sich treffen
Komen
Kommen
Zich verheugen
Sich freuen
Zien
Sehen
De ouders
Die eltern
De moeder
Die mutter
De vader
Der vater
De jongen
Der junge
Het meisje
Das mädchen
De zoon
Der sohn
De dochter
Die tochter
De broer/broers
Die bruder/der brüder
De zus/zussen
Die schwester/schwestern
De broers en zussen
Die geschwister
De oma
Die oma
De opa
Der grosvater
De oom
Der onkel
De tante
Die tante
De neef
Der neffe
De nicht
Die nichte
De neef
Der cousin
De nicht
Die cousine
De tweeling
Der zwilling
Een
Ein eine
De
Der die
Het
Das
En
Und
Maar
Aber
Ook
Auch
De aardappel(en)
Die kartoffel(n)
De paddenstoel(en)
Der pilz/die pilze
De wortel(s)
Die karotte(n)/möhre(n)
De ui(en)
Die zwiebel(n)
De prei(en)
Der lauch/die lauche
De komkommer(s)
Die gurke(n)
De peer/peren
Die birne(n)
De framboos/frambozen
Die himbeere(n)
De druif/druiven
Die traube(n)
De kers(en)
Die krische(n)
De sinaasappel(s)
Die orange(n)/die apfelsine(n)
De appel(s)
Der Apfel/die äpfel
De file
Der stau
Snel
Flotte/schnelle
Wat vind je ervan?
Was hältst du davun?
Duur
Teuer
Men
Man
Buiten
Drausen
Ik stel voor
Ich schlage vor
Maar
Nur
Tot straks
Bis nachher
Aardig
Nett
Optijd
Rechtzeitig
WC
Toilette/klo
Net
Gerade
Vandaag
Heute
Uitnodigen
Einladen
Per
Pro
Daarom
Daher/deshalb
de Fiets(en)
Das fahrrad/die fahrräder
Er is
Es gibt
Raar,grappig
Komisch
Als
Wenn
de Woonplaats
Der wohnort
De postcode
Die postleitzahl
Naar binnen
Herein
Heel
Ganz
