woordjes F-N Flashcards
1
Q
la résolution
A
het voornemen
2
Q
surtout
A
vooral
3
Q
le chagrin
A
het verdriet
4
Q
réussir à
A
slagen voor
5
Q
le mode
A
de modus / stand
6
Q
le lieu
A
de plaats / plek
7
Q
l´histoire (f)
A
het verhaal / de geschiedenis
8
Q
la veille
A
de dag (er) voor
9
Q
ressember à
A
lijken op
10
Q
continuer à
A
doorgaan met
11
Q
l´endroit (m)
A
de plaats / de plek
12
Q
l´espoir (m)
A
de hoop
13
Q
la perte
A
het verlies
14
Q
les fournitures scolaires
A
de (school) bnodigdheden
15
Q
l´objectif (m)
A
het doel