woordenschat p 23-25 Flashcards

1
Q

gehoorzaamheid

A

de bereidheid en/of verplichting gehoorzaam te zijn aan een persoon of instantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

staatsorgaan

A

Overheidsinstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

führerprinzip

A

Duits leidersprincipe. Het beginsel, dat een volk bestuurd moet worden door 1 of enkele leiders, die spontaan uit de massa naar voren zijn gekomen. Intuitief kent hij de wensen van het volk en handelt daarnaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

inefficiëntie

A

wat te veel moeite of inspanning kost om je doel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

arische ras

A

een groep mensen volgens de verouderde rassenleer. In de leer van de nazi’s zou deze groep superieur zijn aan anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zigeuners

A

nomade. iemand of man die behoort tot de vele, kleine, vaak rondtrekkende groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hitlerjügend

A

de nationaalsocialistische jeugdbeweging in Duitsland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bund Deutscher Mädel

A

Hitlerjugend- en Deutschen Jungvolks-afdelingen die bedoeld waren voor meisjes tussen tien en achttien jaar oud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

polarisatie

A

het versterken van tegenstellingen tussen partijen of bevolkingsgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interventie

A

een doelbewuste ingreep om een bepaalde zaak te verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

republiek

A

: een staat waarvan het staatshoofd niet door erfopvolging wordt aangewezen, maar op een of andere manier wordt verkozen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fashisme

A

een algemenere aanduiding van een ideologie die massaliteit, menselijke ongelijkheid, absoluut leiderschap, streven naar macht, nationalisme en geweld verheerlijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nazisme

A

een ondemocratische ideologie waarin nationalisme en racisme een grote rol spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bastaardisering

A

kruising

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

triomfering

A

een overwinning behalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

superieur

A

overste, meerdere, hoogste in rang

17
Q

runen

A

De eerste symbolische tekens om gedachten mee uit te drukken

18
Q

pretoriaan

A

Beschermer van Romeinse keizer, strijdbaar voorstander

19
Q

de garde van Napoleon

A

naam van een legeronderdeel door Napoleon 1813 in Nederland opgericht, bedoeld om ook zonen van de gegoede burgerij, die de dienst plachten af te kopen, in het leger op te nemen.

20
Q

devies

A

motto, uitspraak over hoe je in het leven staat

21
Q

ideologische confrontatie

A

een confrontatie vanuit een visie op de mens en op manieren om de samenleving te verbeteren.

22
Q

nationalisme

A

politiek streven naar een eigen land of naar meer macht voor het eigen land, voorliefde voor het eigen land

23
Q

communisme

A

een sociale, politieke en economische ideologie gericht op de verwezenlijking van een klasseloze en socialistische samenleving.

24
Q

conferrantie

A

een bijeenkomst met vaak een sociaal of maatschappelijk kader.

25
Q

interbellum

A

een periode tussen twee oorlogen

26
Q

volkrijk

A

druk bezocht, dicht bevolkt

27
Q

franco

A

leveringen waarbij de verzender de vrachtkosten betaalt en niet de ontvanger?

28
Q

lebensraum

A

geopolitiek begrip dat van de jaren 1890 tot 1940 gebruikt werd door etnische Duitsers om de kolonisering van Centraal- en Oost-Europa na te streven (leefruimte)

29
Q

non-interventie

A

het beginsel dat staten zich niet, gewapenderhand of anderszins, in de interne politieke aangelegenheden van andere staten mengen.

30
Q

demilitariseren

A

de troepen wegtrekken, ontdoen van alles wat militair is

31
Q

anschluss

A

de aansluiting van Oostenrijk bij het nazistische Duitsland in maart 1938

32
Q

de poolse corridor

A

de toegang tot de Oostzee die Polen in 1919 krachtens het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog kreeg.

33
Q

stalin

A

communistisch dictator van Rusland

34
Q

daladier

A

Franse premier

35
Q

chamberlain

A

Engelse premier

36
Q

sudetenland

A

de naam die van 1918 tot 1945 werd gebruikt voor een regio, aan het Sudetengebergte, die in meerderheid werd bewoond door Duitstaligen, de zogeheten Sudeten-Duitsers.

37
Q

verdedigingslinie

A

een bouwwerk waarmee de verdedigende partij in een conflict aanvallers probeert af te wenden