Woordenschat Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

agorafobie

A

pleinvrees,iemand die bang is om zijn vertrouwde omgeving te verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

amoreel

A

zonder ideeën over goed of slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

analfabeet

A

iemand die niet kan lezen of schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

anemie

A

bloedarmoede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

anticlimax

A

onverwachte, teleurstellende afloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

antipathiek

A

niet sympathiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

antroponymie

A

persoonsnaamkunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

arachinofobie

A

fobie / angst voor spinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aseksualiteit

A

gebrek van interesse in seksuele handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

asociaal

A

iemand die niet aangepast is of zich niet kan of wil aanpassen aan de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

asymmetrie

A

onevenredigheid, wanverhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

autobiografie

A

boek waarin iemand zijn eigen leven beschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

autocratie

A

zelfheerschappij (politiek), een regeringsvorm waarbij de ongelimiteerde macht wordt uitgevoerd door één persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

autodidact

A

iemand die door eigen studie specialistische kennis heeft opgedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

autohypnose

A

het bij jezelf teweegbrengen van kunstmatige slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

autonomie

A

bevoegdheid zichtzelf wetten te geven; onafhankelijk van de geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bibliografie

A

lijst van geraadpleegde werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bigamie

A

als men tegelijkertijd met twee personen getrouwd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bipolair

A

dubbelpolig / tweepolig (meestal in de contect van bipolaire stoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

biseksueel

A

wanneer iemand zowel mannen als vrouwen seksueel aantrekkelijk vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

cinefiel

A

liefhebber van films

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

claustrofobie

A

de ziekelijke angst voor kleine ruimtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

contraproductief

A

nutteloos, averechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

democratie

A

staatsvorm waarin het volk (door vertegenwoordigers) zichzelf regeert en vrijelijk zijn meningen en wensen kan uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

digibeet

A

iemand die niet met digitale media kan omgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

disfunctioneel

A

niet goed of normaal werkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

diskwalificeren

A

niet toelaten of uitsluiten wegens overtreding van de spelregels of het reglement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

echografie

A

weergave van geluidsgolven die worden teruggekaatst door de inwendige structuren van een levend lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

fonoscoop

A

instrument voor het waarnemen van geluiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

geografie

A

aardrijkskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

geometrie

A

meetkunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

geoniem

A

woord dat is afgeleid van een aardrijkskundige naam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

heterogeen

A

ongelijksoortig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

homogeen

A

gelijksoortig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

hypertensie

A

hoge bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

illegaal

A

in strijd met de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

immoreel

A

strijdig met de goede zeden, onzedelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

interbellum

A

periode tussen twee oorlogen, met name periode tussen de WO1 en WO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

kalligrafie

A

schoonschrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

kosmologie

A

studie van het heelal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

logopedie

A

behandeling van communicatiestoornissen met betrekking tot taal, spraak en stem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

megafoon

A

grote geluidstrechter tot versterking van de menselijke stem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

microscoop

A

apparaat waamee iets groter zichtbaar wordt dan het effectief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

monarchie

A

staat(svorm) met een eenhoofdige regeringsvorm (keizerrijk, koninkrijk) <=> republiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

monogamie

A

met één man of vrouw tegelijk getrouwd, België is een monogaam land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

monocratie

A

alleenheerschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

monopolie

A

de situatie die iem. als enige kan of mag verkopen; uitsluitende bevoegdheid tot iets: machtsmonopolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

monotoon

A

eentonig, vervelend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

non-conformistisch

A

levenshouding waarbij je je niet wil aanpassen aan algemeen geldende omgangsregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

non-fictie

A

informatieve teksten, die voornamelijk op de werkelijkheid betrekking hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

onbarmhartigheid

A

meedogenloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

pansofie

A

alwijsheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

pathologie

A

studie van ziekten (het ontstaan en verloop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

pedagogie

A

opvoedingsleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

polycratie

A

veelhoofdige regeringsvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

polygamie

A

het trouwen met meerdere mannen of vrouwen tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

polyneuritis

A

ziekte waarbij verschillende zenuwen tegelijk worden aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

polyvalent

A

met meerdere mogelijkheden (vb. een polyvalente zaak kan meerdere functies hebben)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

pseudoniem

A

schuilnaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

pyrofobie

A

de angst voor vuur of brand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

pyromanie

A

onweerstaanbare drang om brand te stichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

telepathie

A

overbrengen van een gedachte of een gevoel zonder gebruik van taal of technische hulpmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

topografie

A

het beschrijven van de natuurlijke en kunstmatige kenmerken van een landstreek

64
Q

toponiem

A

plaatsnaam

65
Q

contaminatie

A

woorden door elkaar halen

66
Q

idioom

A

iets wat je vaak gebruikt

67
Q

fonologie

A

klankenleer

68
Q

lexicon

A

woordenschat

69
Q

orthografie

A

spelling

70
Q

syntaxis

A

zinsopbouw zin, grammatica

71
Q

kloof

A

ravijn

72
Q

met handen en voeten klimmen

A

klauteren

73
Q

hoofddeksel van Sinterklaas

A

mijter

74
Q

spottend glimlachen

A

grijnzen

75
Q

hersenen

A

brein

76
Q

afblaffen, bits toespreken

A

snauwen

77
Q

iets openbaar verkopen

A

veilen

78
Q

oneffenheden wegschuren

A

vijlen

79
Q

dienstmeisje

A

meid

80
Q

hooistapel

A

mijt

81
Q

klaarmaken

A

bereiden

82
Q

op een paard rijden

A

berijden

83
Q

iemand naar de mond praten

A

vleien

84
Q

zich neerleggen

A

vlijen

85
Q

jagger

A

moedig, gepassioneerd, fit

86
Q

actiefplusser

A

levendige oude persoon

87
Q

etymologie

A

oorsprong woord

88
Q

regenboogtaal

A

genderneutrale termen gebruiken

89
Q

smombie

A

smartphone, zombie

90
Q

tinderellasydroom

A

afhankelijk zijn van datingapps

91
Q

trollen

A

mensen irriteren op internet

92
Q

affix

A

woordelement

93
Q

prefix

A

voorvoegsel

94
Q

suffix

A

achtervoegsel

95
Q

porte-manteauwoord

A

samentrekking: combinatie van 2 bestaande woorden

96
Q

samenstelling

A

2 woorden samenvoegen

97
Q

afleiding

A

een woordelement toevoegen aan een zelfstandig naamwoord

98
Q

synoniemen

A

twee of meer woorden met dezelfde betekenis

99
Q

antoniemen

A

twee of meer woorden met een tegenovergestelde betekenis

100
Q

spreekwoord

A

de formulering is onveranderlijk. Drukt meestal een volkwijsheid uit

101
Q

aforisme

A

de auteur kennen van een bepaalde spreuk

102
Q

zegswijze

A

de formuleringen kan aan de zin aangepast worden, het onderwerp kan veranderen en van het werkwoord kan je de tijd aanpassen

103
Q

heten

A

een naam hebben

104
Q

gezegde

A

een vaste verbinding van woorden zonder werkwoord. De verbinding vormt nooit een zin op zichzelf.

105
Q

fysisch

A

betrekking hebbend op de natuur

105
Q

noemen

A

een naam geven

106
Q

doctor

A

academische graad van iemand, die aan de universiteit gepromoveerd is

106
Q

fysiek

A

in de werkelijkheid bestaand

107
Q

dokter

A

arts

107
Q

beschouwen

A

bekijken, aanzien als

108
Q

ziekenhuis

A

instelling voor het verplegen van zieken

108
Q

aanzien voor

A

achten, houden voor

109
Q

lukken

A

goed aflopen

109
Q

slagen

A

lukken, een poging tot een goed einde brengen

110
Q

vakantie

A

periode waarin scholen vrij hebben

110
Q

te wijten

A

negatief

110
Q

verlof

A

toestemming om afwezig te zijn van werk of school

110
Q

kliniek

A

specifieke zorg

111
Q

te danken

A

eigen toedoen, positief

111
Q

tenslotte

A

bovendien

112
Q

ten slotte

A

tot slot

112
Q

doorgaan

A

plaatsvinden

113
Q

plaatsvinden

A

neutraal

114
Q

over

A

tijdsbepaling na dat de periode is afgelopen

115
Q

binnen

A

tijdsbepaling als de periode nog bezig is

116
Q

coupe

A

haarsnit, champagneglas, ijsje in glas

117
Q

coup

A

staatsgreep

118
Q

de aap komt uit de mouw

A

de waarheid komt aan het licht

119
Q

slapen als een roos

A

goed slapen

120
Q

door de vingers zien

A

iets toelaten dat je normaal niet zou doen

121
Q

oude bokken lusten graag eens een groen blaadje

A

oude man trouwt met een jonge vrouw

122
Q

een ezel stoot zich geen 2 keer aan dezelfde steen

A

niet 2 keer dezelfde fout maken

123
Q

de knuppel in het hoenderhok gooien

A

iets zeggen dat een hevige reactie teweegbrengt

124
Q

de kat uit de boom kijken

A

afwachten alvorens zelf iets te ondernemen

125
Q

de kat de bel aanbinden

A

aandacht geven aan iets

126
Q

de koe bij de horens vatten

A

werk maken van iets

127
Q

de waarheid als een koe

A

echt waar

128
Q

zo doof als een kwartel

A

heel doof zijn

129
Q

zo traag als een slak

A

heel traag

130
Q

parels voor de zwijnen

A

iets goed verspillen aan men die de waarde niet kunnen inschatten

131
Q

de kop van Jut zijn

A

zondebok zijn

132
Q

ongelovige thomas

A

iemand die twijfelt aan iets dat zeker is

133
Q

Magere Hein

A

de dood

134
Q

vrolijke frans

A

zorgeloze pretmaker

135
Q

Joost mag weten

A

dat weet geen mens

136
Q

brave hendrik

A

iemand die altijd braaf is

137
Q

de pijp aan Maarten geven

A

sterven, het opgeven

138
Q

met de gebakken peren zitten

A

in moeilijkheden zitten

139
Q

wie zijn gat verbrand moet op de blaren zitten

A

in moeilijkheden zitten

140
Q

Je mag geen slapende honden wakker maken

A

rust bewaren waar rust is

141
Q

oost west, thuis best

A

graag thuis zijn

142
Q

onbekend maakt onbemind

A

je kan er geen oordeel over vormen als je het niet kent

143
Q

men sana in corpore sano

A

een gezonde geest in een gezond lichaam

144
Q

wie / die niet waagt, niet wint

A

als je het niet geprobeerd hebt kan je het niet weten

145
Q

waar een wil is, is een weg

A

als je iets echt wilt en er moeite voor doet dan zal je het bereiken

146
Q

verandering van spijs doet eten

A

iets nieuw motiveert je

147
Q

de boog kan niet altijd gespannen staan

A

je kan niet altijd 100 procent presteren