Toneel Begrippen Flashcards

1
Q

scenograaf

A

ontwerpt de scène om de sfeer van het stuk over te kunnen brengen op het publiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

repliek

A

weerwoord, op zijn plaats zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

climax

A

hoogtepunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

anticlimax

A

teleurstellend hoogtepunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

italiaantje

A

tekst repeteren zonder kostuum of decor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

try - out

A

uitproberen, proefvoorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eenakters

A

1 bedrijf -> 1 hoofdstuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

akte

A

bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rekwisiet

A

een decorstuk, toneelvoorwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

debutant(e)

A

acteur die voor de eerste keer speelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

première

A

eerste voorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

souffleur

A

persoon die de woorden fluistert als de acteurs hun tekst vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

auditie

A

‘sollicitatie’ van de acteurs, toneelopvoering als proef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

matineevoorstelling

A

toneelopvoering in de namiddag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

regisseur

A

de artistieke leider van een toneelstuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

decor

A

inrichting en aankleding van het toneel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tragedie

A

treurspel, toneelspel met een droevig of rampzalig slot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

komedie

A

blijspel, grappige vertoning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de rollen werden omgekeerd

A

wie eerst aan het verliezen was, is nu aan de winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

tussen de bedrijven door

A

tussen neus en lippen door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verdween van het toneel

A

hij verloor al zijn invloed en werd niet meer gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

tragisch

A

veel onnodig misbaar maken over iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

achter de schermen

A

niet openbaar optreden

24
Q

speelt de hoofdrol

A

de voornaamste zijn - een leidende functie hebben

25
Q

een vuile rol gespeeld

A

hij is gemeen - hij is er de schuld van dat het misloopt

26
Q

kijkje achter de schermen

A

ik ben ervan op de hoogte

27
Q

klucht

A

kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld

28
Q

plankenkoorts

A

zenuwachtige vrees van acteurs voor een optreden

29
Q

figurant

A

acteur die een kleine, onbetekende rol vervult

30
Q

hoofdrol

A

voornaamste, belangrijkste rol

31
Q

rolverdeling

A

verdeling van de rollen in een toneelstuk

32
Q

schouwburg

A

gebouw waarin toneelstukken worden opgevoerd; theater

33
Q

coulisse

A

beweegbaar zijstuk van een toneeldecor

34
Q

bedrijf

A

deel van een toneelstuk opgebouwd uit een aantal scènes

35
Q

improvisatie

A

opvoering die op het moment zelf wordt bedacht

36
Q

foyer

A

drinkgelegenheid naast de theaterzaal, waar je na de voorstelling de acteur kunt ontmoeten

37
Q

gestiek

A

lichaamshouding, gebaren

38
Q

mimiek

A

gezichtsuitdrukking

39
Q

achter de coulissen

A

iets wat in een beperkte kring bekend is, iets in het geheim

40
Q

kreeg een open doekje

A

hij heeft succes geoogst, lof

41
Q

viel het doek over

A

is afgelopen

42
Q

dramatiseren

A

iets erger laten lijken dat het is

43
Q

figurantenrol

A

onbelangrijk

44
Q

ensceneren

A

naspelen, niet echt gebeurt

45
Q

komediant

A

grappenmaker

46
Q

plankenkoorts

A

stress, zenuwachtig

47
Q

viel uit zijn rol

A

slechte kant laten zien

48
Q

ophield met dat theater

A

komedie spelen

49
Q

aandoenlijk toneel

A

het raakt je

50
Q

voor het voetlicht gebracht

A

aandacht geven

51
Q

gimmick

A

foefje, stunt, truc van artiesten in hun show om de aandacht van het publiek te trekken

52
Q

dissonant

A

slecht klinkende samenklank, wanklank

53
Q

authentiek

A

echt, betrouwbaar, origineel

54
Q

orgelpunt

A

hoogtepunt

55
Q

vintage

A

retro, de mode

56
Q

finaliseren

A

voltooien