Woordenschat, H1: ACADEMISCH NEDERLANDS Flashcards

1
Q

academisch

A

eigen aan een universiteit of hogeschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ad valvas

A

op de mededelingborden

bv. Vanmorgen las ik ad valvas dat docent Verstraeten de hele week afwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aula

A

auditorium, gehoorzaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

numerus clausus

A

beperking van het aantal studieplaatsen voor een opleiding

bv. Sinds 1990 geldt er voor de opleiding Geneeskunde een numerus clausus. Geïnteresseerden moeten eerst deelnemen aan een toegangsexamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

curriculum

A

leerplan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ex cathedra

A

doceren
Wanneer de professor aankondigt dat hij “ex cathedra” zal lesgeven, betekent dit dat de les waarschijnlijk zal bestaan uit een formele lezing of presentatie waarbij de studenten voornamelijk luisteren en aantekeningen maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

emeritus

A

Met ambtsrust, rustend, die zijn functie heeft neergelegd (met pensioen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

practicum

A

praktijkles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

proclamatie

A

officiële bekendmaking door het hoofd van een faculteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

decaan

A

hoofd van een faculteit aan een universiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

erudiet

A

een brede kennis hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rector

A

Directeur van een hogeschool of universiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pedagoog

A

opvoedkundige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

casus

A

praktijksituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

syllabus

A

cursusmateriaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

scriptie

A

verslag van een onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

notuleren

A

aantekeningen maken, notities nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

expliciteren

A

verduidelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

parafraseren

A

samenvatten in je eigen woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

screenen

A

iemands geschiktheid voor een bepaalde functie onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

specificeren

A

uitleggen, verklaren, toelichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

recapituleren

A

kort herhalen, resumeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

excelleren

A

onderscheiden, uitblinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

doceren

A

lesgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
analyseren
ontleden, ontrafelen
26
remediëren
verhelpen, genezen, beter maken
27
nuanceren
verduidelijken door meer details te geven
28
refereren aan
verwijzen naar
29
poneren
stellen
30
inventariseren
oplijsten
31
differentiëren
onderscheiden
32
alternatief
keuze, een andere mogelijkheid of methode.
33
arbitrair
willekeurig
34
componenten
delen
35
efficiënt
doeltreffend
36
flexibel
meegaand
37
interactie
wisselwerking
38
objectief
onbevooroordeeld
39
subjectief
partijdig
40
naar analogie met
net zoals bij
41
constructief
opbouwend
42
evidentie
vanzelfsprekendheid
43
essentie
belangrijkste punten
44
hypothese
veronderstelling
45
sjabloon
opmaakdocument
46
progressie
vooruitgang
47
attitude
houding
48
primair
direct
49
secundair
indirect
50
consequent
eenduidig, systematisch
51
rationeel
verstandelijk
52
accuraat
nauwkeurig
53
intrinsiek
inwendig
54
pejoratief
ongunstig
55
proactief
waarbij je vooruitdenkt
56
consistent
logisch samenhangend
57
basaal
behorend tot de basis
58
cognitief
verstandelijk
59
narratief
op de manier van een verhaal
60
plausibel
aannemelijk of geloofwaardig
61
pragmatisch
Praktisch, nuttig of bruikbaar
62
legio
grote menigte of talrijk
63
triviaal
gewoon, alledaags
64
deductie
Een gevolgtrekking maken uit het algemene naar het bijzondere context: Via deductie weet ik hoe ik dat woord correct moet spellen.
65
exposé
een uiteenzetting, een betoog
66
consensus
eensgezindheid context: Tot een algemene consensus komen tijdens de deliberatie, bleek niet gemakkelijk te zijn voor veel docenten.
67
repercussie
nadelig gevolg, reactie , terugslag
68
perceptie
waarneming context: Bij de start van het academiejaar maakte de student een luie indruk en die beïnvloedt vandaag nog altijd de perceptie van de docent.