Woordenschat 24 November Flashcards
1
Q
De tegenstander
A
Degene van wie je probeert te winnen⭐️
2
Q
De favoriet
A
De persoon die bijna zeker zal winnen🏆
3
Q
Succesvol zijn
A
Erg veel bereiken⛹🏼
4
Q
Bezitten
A
Hebben🍩
5
Q
Beledigen
A
Iets zeggen of doen waardoor je iemand heel boos maakt of pijn doet😭
6
Q
De leugen
A
Iets wat niet waar is.❌
7
Q
De uitslag
A
Wat het uiteindelijk geworden is, de afloop🏁
8
Q
Ergens vanaf willen
A
Iets niet meer willen😟
9
Q
De komende tijd.
A
De tijd die er nu aankomt🕐
10
Q
Zich voorbereiden op
A
Zorgen dat je er klaar voor bent🤓