Woordenlijst Les 1 Flashcards

1
Q

Mijn nieuwe trui is lekker warm en _______.

(heel zacht, met kleine veertjes)

A

donzig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een kip maakt een ei met een harde _______.

(de harde buitenkant van een ei).

A

eierschaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pas op, de vloer is _______ door het gemorste water.

(glad en nat)

A

glibberig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het _______ vloog door het open raam naar binnen.

(een klein dier. Zijn lijf heeft drie delen: een pot met sprienten, een lijf met zes poten en een achterlijf. Vaak hebben ze vleugels)

A

insect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik eet graag een _______ met kaas als ontbijt.

(een klein, zacht broodje)

A

(het) kadetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit het _______ komen straks kleine kikkervisjes.

(de eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar)

A

(het) kikkerdril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Toen ik de steen optilde, begonnen de insecten te _______.

(druk door elkaar bewegen, met heel veel samen)

A

krioelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik heb een _______ van de plant in een pot gezet om een nieuwe plant te laten groeien.

(een stukje van een plant met nieuwe wortels)

A

(het) stekje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De bloemen in de tuin zijn heel _______ en moeten goed worden verzorgd.

Het kleine vogeltje was _______ en had veel rust nodig.

(iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt snel ziek)

A

teer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik plantte een zaadje en nu begint het te _______ in de aarde.

(de wortels van een plant groeien, nieuwe wortels maken)

A

wortelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly