Les 5 met kleine zinnen Flashcards
1
Q
De straat is ______.
(smal en dun)
A
iel
2
Q
De olifant is ______.
(heel groot, enorm)
A
kolossaal
3
Q
Dit is een ______ cadeau.
(erg klein en niet belangrijk)
A
miezerig
4
Q
Mijn pop is ______.
(klein)
A
mini
5
Q
De dinosaurus is ______.
(net zo groot als in het echt)
A
op ware grotte
6
Q
Het insect is ______.
(heel klein en teer)
A
pietepeuterig
7
Q
De boom is ______.
(erg groot)
A
reusachtig
8
Q
Ik wil de tekst ______.
(groter maken)
A
vergroten
9
Q
Ik moet het papier ______.
(kleiner maken)
A
verkleiner
10
Q
Mijn moeder heeft een ______ auto.
(groot en stevig)
A
fors