woorden p21-25 Flashcards
1
Q
de hersteller
A
le dépanneur
2
Q
de vrije val
A
lan chute libre
3
Q
de beklimming/ het beklimmen
A
l’escalade
4
Q
de klif
A
le falaise
5
Q
de slee/ het sleeën
A
la luge
6
Q
de oplossing
A
la solution
7
Q
realistisch
A
realiste
8
Q
aanvaarden
A
accepter
9
Q
af hangen van
A
dépendre de
10
Q
meenemen (persoon)
A
emmener
11
Q
twijfelen
A
hésiter
12
Q
lenen (uit)
A
prêter
13
Q
voorstellen
A
proposer
14
Q
optreden voor
A
opter pour
15
Q
weigeren
A
refuser
16
Q
springen
A
sauter
17
Q
stelen
A
voler
18
Q
getuigen zijn van
A
être témoin de
19
Q
ik begrijp er niets van
A
je n’y comprends rien