trajet 3 Flashcards
1
Q
de sofa, de zitbank
A
le canapé
2
Q
het haar
A
les cheveux
3
Q
het strijkijzer
A
le fer à repasser
4
Q
het speeltje
A
la jouet
5
Q
de rolschaatsen
A
le patins à roulettes
6
Q
de piercing
A
le piercing
7
Q
de werkradio
A
le radio-réveil
8
Q
de tatoeage
A
le tatouage
9
Q
het ding
A
le truc
10
Q
de rommelmarkt
A
le vide-grenier
11
Q
de ogen
A
les yeux
12
Q
de baard
A
la barbe
13
Q
het kenmerk
A
la caractéristique
14
Q
de spelconsole
A
le console de jeux
15
Q
de kleur
A
la couleur
16
Q
de versiering
A
la décoration
17
Q
de vorm
A
la forme
18
Q
de indruk
A
l’impression
19
Q
het materiaal
A
la matèire
20
Q
de snor
A
la moustache
21
Q
avontuurlijk
A
aventureux, aventureuse
22
Q
autoritair
A
autoritaire
23
Q
mooi
A
beau, belle
24
Q
vreemd
A
bizarre
25
hip
branché
26
kalm
calme
27
warm, hartelijk
chaleureux, chaleureuse
28
sterk
costaud
29
creatief
créatif, créative
30
pienter, slim
débrouillarde
31
afstandelijk
distant(e)
32
zacht
doux, douce
33
energiek
energique
34
kwaad, boos
fâché(e)
35
moe, vermoeid
fatigué(e)
36
kil
froid(e)
37
intelligent
intelligent(e)
38
hartelijk, joviaal
jovial(e)
39
macho
macho
40
schattig
mignon, mignonne
41
nieuw
nouveau, nouvelle
42
origineel
original(e)
43
populair
populaire
44
praktisch
pratique
45
ijdel, pretentieus
prétentieux, prétentieuse
46
behulpzaam
serviable
47
stevig, sterk
solide
48
gestrest
stressé(e)
49
lachend, met een glimlach
souriant(e)
50
gebruikt
utilisé
51
retro
vintage
52
toebehoren aan
appartenir à
53
aantrekken
attirer
54
schikken, passen
convenir
55
dienen om
servir à
56
woedend
en colère
57
in goede staat
en bon état
58
in slechte staat
en mauvais état
59
het betreft, het gaat over
il s’agit de
60
niet op zijn / haar gemak
mal à l’aise
