Woorden met de B Flashcards

1
Q

Balk

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beelddiagram

A

Gebruik je voor het in beeld brengen van verschillen in aantallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bemiddelende grootheid

A

Kan gebruikt worden om betekenisvol met breuken te werken, bijvoorbeeld door tijd te gebruiken (1/4 = 25 minuten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoemde breuk

A

Bijvoorbeeld: één van de vier stukjes cake. Cake is de benoeming. Vooral in de beginfase van het leren werken met breuken kunnen kinderen zich hierdoor realiseren wat ze aan het doen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bewerking

A

Er zijn vier bewerkingen op de basisschool: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Biljard

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Biljoen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Binair talstelsel

A

Computers rekenen in een tweetallig/binair talstelsel dat alleen uit de cijfers 0 en 1 wordt opgebouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bol

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Breuk

A

Breuken of gebroken getallen ontstaan als resultaat van een niet opgaande (ver)deling bij verdeel- en meetsituaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

BTW

A

(belasting toegevoegde waarde) is het belastingbedrag dat een ondernemer berekent op een product of een dienst en aan de staat afdraagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly