Woorden les 9 Flashcards
1
Q
Hodie
A
Vandaag
2
Q
Ubique
A
Overal
3
Q
Spectaculum
A
Voorstelling
4
Q
Nuntiare
A
Berichten, Aankondigen
5
Q
Cito
A
Snel
6
Q
Currere
A
Rennen
7
Q
Gaudēre
A
Blij zijn
8
Q
Valde
A
Zeer, Erg
9
Q
Quo
A
Waarheen
10
Q
Ita
A
Zo
11
Q
Finire
A
Beëindigen
12
Q
Posse
A
Kunnen
13
Q
Iterum
A
Weer, Opnieuw
14
Q
Domi
A
Thuis
15
Q
Superare
(1. 2. )
A
- Overtreffen
- Overwinnen