Woorden les 16 Flashcards
1
Q
accesi
A
pf van accedere
2
Q
adesse (+dat)
A
aanwezig zijn (bij)
3
Q
cena
A
maaltijd
4
Q
brevis, -e
A
kort
5
Q
communis, -e
A
gemeenschappelijk
6
Q
desinere
A
ophouden
7
Q
dulcis, -e
(1. 2. )
A
- zoet
- lief
8
Q
ergo
A
dus, dan
9
Q
familia
A
familie, huishouden
10
Q
fortis, -e
(1. 2. )
A
- dapper
- sterk
11
Q
gaudium
A
vreugde
12
Q
illustris, -e
A
aanzienlijk, beroemd
13
Q
ingens, ingent-
A
enorm, geweldig
14
Q
invitare
A
uitnodigen
15
Q
non iam
A
niet meer