Woorden Fortuna Les 5 Flashcards
portat
portare
(hij) draagt
dragen
salutant
saluta-re
(zij) (be) groeten (als)
begroeten
habita-re
(be)wonen
iacent
iacē-re
(zij) liggen
liggen
gaudent
gaudē-re
(zij) zijn blij
blij zijn, zich verheugen
terret
terrē-re
(hij) maakt bang
bang maken, verschrikken
audit
audi-re
(hij) hoort
horen
venit
veni-re
(hij) komt
komen
invenit
inveni-re
(hij) komt
komen
amitt-e-re
verliezen
bib-e-re
drinken
viv-u-nt
viv-e-re
(zij) leven
leven
cognosc-e-re.
leren kennen
vernemen
doc Qui
dec-i-t
dic-e-re
(hij) zegt
zeggen
faciunt
facere, facio
(zij) maken, (zij) doen
maken, doen, ik maak
capiunt
capere, Casio
(zij) pakken, (zij) nemen
pakken, nemen, ik pak
incipunt
incipere, incipio
(zij) beginnen
beginnen, ik begin
sum
(ik) ben
es
(jij) bent
est
(hij/zij/het) is
sumus
(wij) zijn
estis
(jullie) zijn
sunt
(zij) zijn