Woorden die Op Nederlands Lijken Flashcards
1
Q
Sich andern
A
Veranderen
2
Q
Der arger
A
De ergenis
3
Q
Die art
A
De aard
4
Q
Auf grund
A
Op grond van
5
Q
Durchschnittlich
A
Gemiddeld
6
Q
Empfehlen
A
Aanbevelen
7
Q
Das fach
A
Het vak
8
Q
Fuhren
A
Voeren
9
Q
Ganz
A
Gans
10
Q
Gebrauchen
A
Gebruiken
11
Q
Gehören
A
Horen bij
12
Q
Die gewalt
A
Het geweld
13
Q
Die halfte
A
De helft
14
Q
Haupt
A
Hoofd
15
Q
Leicht
A
Licht
16
Q
Der ort
A
De plek
17
Q
Schwer
A
Zwaar
18
Q
Die ubung
A
De oefening
19
Q
Der unfall
A
Het ongeval
20
Q
Unterscheidlich
A
Verschillend
21
Q
Unterscheiden
A
Onderscheiden
22
Q
Das urteil
A
Het oordeel
23
Q
Beurteilen
A
Beoordelen
24
Q
Verstehen
A
Verstaan
25
Q
Vielleicht
A
Wellicht
26
Q
Die zahl
A
Het getal
27
Q
Die zeit
A
De tijd
