woorden 19 t/m 22 Flashcards
1
Q
lingua
A
- tong
- taal
2
Q
silva
A
bos
3
Q
clamor, clamores
A
geschreeuw
4
Q
libertas, libertates
A
vrijheid
5
Q
vulnus, vulnera
A
wond
6
Q
maximus, -a, -um
A
grootst, zeer groot
7
Q
lentus, -a, -um
A
traag
8
Q
altus, -a, -um
A
- hoog
- diep
9
Q
crudelis, -e
A
wreed
10
Q
ferox, feroc-
A
woest, onstuimig
11
Q
audax, audac-
A
moedig, roekeloos
12
Q
parcere +dat
A
sparen
13
Q
tribuere
A
toekennnen
14
Q
movēre
A
bewegen
15
Q
fugere, fugio
A
- vluchten
- +acc ontvluchten
16
Q
peperci
A
pf van parcere
17
Q
cepi
A
pf van capere
18
Q
parum
A
niet genoeg
19
Q
se acc
A
zich(zelf)
20
Q
quia
A
omdat
21
Q
-que
A
en
22
Q
fuga
A
vlucht
23
Q
ager, mv agri
A
akker
24
Q
numerus
A
aantal
25
consul, consules
consul
26
legio, legiones
legioen
27
litus, litora
kust
28
plurimi, -ae, -a
(de) meeste, zeer vele
29
pauci, -ae, -a
weinig, enkele
30
minor
kleiner
31
plus, plures com
meer
32
audēre
durven
33
redire
teruggaan
34
constituere
besluiten
35
relinquere
1. verlaten
2. achterlaten
36
crescere
groeien
37
constitui
pf van constituere
38
reliqui
pf van relinquere
39
misi
pf van mittere
40
cotidie
dagelijks
41
Romae
te Rome, in Rome
42
maxime
1. het meest
2. vooral
43
minus
minder
44
neque
1. en niet, ook niet
2. maar niet
45
mille, milia
duizend
46
sentatia
1. mening
2. uitspraak, zin
47
dolus
list
48
virtus, virtutes
dapperheid
49
opus, opera
werk
50
stultus, -a, -um
dom
51
clarus, -a, -um
1. helder
2. beroemd
52
laudare
prijzen
53
arcessere
laten komen, ontbieden
54
coniungere
verbinden
55
noscere
1. te weten komen
2. leren kennen
56
decet +acc
(het) past bij
57
novisse
1. weten
2. kennen
58
arcessivi
pf van arcessere
59
novi
pf van noscere
60
vero
1. inderdaad
2. echter
61
quomodo
hoe
62
utrum ... an
(of) ... of
63
vel
of(wel)
64
ipse, ipsa, ipsum
zelf
65
at
maar
66
-ne
vraagwoord (niet vertalen)
