les 23 t/m 27 Flashcards
forma
gestalte, schoonheid
serva
slavin
mensa
tafel
misericordia
medelijden
cuncti, -ae, -a
- bijv alle
- zelfst allen, alles
dives, divit-
rijk
laborare
hard werken
iuvat (me)
het doet (me) plezier
possidēre
bezitten
sumere
nemen
intellegere
begrijpen
conspicere, conspicio
zien
aspicere, aspicio
bekijken, aankijken
verti
pf van vertere
aspexi
pf van aspicere
sumpsi
pf van sumere
conspexi
pf van conspicere
ut
- zoals
- +pf zodra
quamquam
hoewel
praeterea
bovendien
cum voegwoord
wanneer, toen
libenter
graag
nisi
als niet
superbia
trots, arrogantie
iuvenis, iuvenes
jongeman
imago, imagines
beeld, afbeelding
dolor, doloris
pijn, verdriet
nullus, -a, -um
laatste, uiterste
mollis, -e
zacht
dubitare
aarzelen, twijfelen
mutare
veranderen
sentire
- merken
- voelen
punire
straffen
spernere
afwijzen
repetere
herhalen
condere
- stichten
- verbergen
inquit
- hij/zij zegt
- hij/zij zei
sensi
pf van sentire
movi
pf van movere
condidi
pf van condere
repetivi
pf van repetere
cupivi
pf van cupere
sprevi
pf van spernere
qui, quae, quod
- welke
- die, dat