Werkwoorden oefening Flashcards
1
Q
aantreffen (voltooide en verelden tijd)
A
ik trof aan, wij troffen aan; hij heeft aangetroffen
2
Q
aantreffen (presens)
A
ik tref aan, jij treft aan, wij treffen aan
3
Q
bakken (voltooide en verelden tijd)
A
ik bakte, wij bakten; hij heeft gebakken
4
Q
bakken (presens)
A
ik bak, jij bakt, wij bakken
5
Q
beginnen (voltooide en verelden tijd)
A
ik begon, wij begonnen; hij is begonnen
6
Q
beginnen (presens)
A
ik begin, jij begint, wij beginnen
7
Q
begraven (voltooide en verelden tijd)
A
ik begroef, wij begroven; hij heeft begraven
8
Q
begraven (presens)
A
ik begraaf, jij begraaft, wij begraven