Werkwoorden les 0-3 Flashcards
Werkwoorden les 0 1 2 3
verbinden
abbinare (-are)
luisteren
ascoltare (-are)
zingen
cantare (-are)
beginnen te
cominciare a (-are (iare))
aanvullen
completare (-are)
zeggen
dire (onregelmatig)
lezen
leggere (-ere)
eten
mangiare (-are (iare))
huren
noleggiare (-are (iare))
spreken
parlare (-are)
skiën
sciare (-are (iare))
schrijven
scrivere (-ere)
dromen
sognare (-are)
onderlijnen
sottolineare (-are)
ergens zijn / blijven
stare a (onregelmatig)
wonen
abitare (-are)
hebben
avere (onregelmatig)
roepen / bellen
chiamare (-are)
heten
chiamarsi (-are (wederkerend))
vragen
chiedere (-ere)
kennismaken
fare conoscenza (onregelmatig)
kunnen
potere (onregelmatig)
verkiezen
preferire (-isc-)
zich voorstellen
presentarsi (-are (wederkerend))
herhalen
ripetere (-ere)
groeten
salutare (-are)
verontschuldigen
scusare (-are)
betekenen
significare (-are (ch))
studeren
studiare (-are (iare))
ontwaken
svegliarsi (-are (iare/wederkerend)))
gebruiken
usare (-are)
elkaar zien
vedersi (-ere (wederkerend))
helpen
aiutare (-are)
houden van
amare (-are)