werkwoorden f-n Flashcards
réussir
slagen
interdire
verbieden
détester
haten
rencontrer
ontmoeten
travailler
werken
voyager
reizen
promettre (promis)
beloven (beloofd)
oublier
vergeten
obliger
verplichten
avoir envie
zin hebben
avoir peur
bang zijn, angst hebben
avoir raison
gelijk hebben
avoir tort
ongelijk hebben
avoir besoin
nodig hebben
être en train
bezig zijn
être occupé
bezig zijn, bezet zijn
adorer
dol zijn op
acheter
kopen
appeler
opbellen, bellen, roepen, noemen
rendre visite
bezoeken
rentrer
thuiskomen, naar binnen gaan
changer
veranderen, wisselen
essayer
proberen, passen
rêver
dromen
réfléchir
nadenken
ressembler à
lijken op
voir
zien
avoir mal
pijn hebben
choisir
kiezen
vivre
leven, wonen
devenir
worden
prévenir
voorkomen, waarschuwen
venir
komen
regretter
betreuren, spijt hebben
sentir
ruiken, voelen
dépenser
uitgeven
gagner
winnen, verdienen
aider
helpen