werkwoorden f-n Flashcards
1
Q
réussir
A
slagen
2
Q
interdire
A
verbieden
3
Q
détester
A
haten
4
Q
rencontrer
A
ontmoeten
5
Q
travailler
A
werken
6
Q
voyager
A
reizen
7
Q
promettre (promis)
A
beloven (beloofd)
8
Q
oublier
A
vergeten
9
Q
obliger
A
verplichten
10
Q
avoir envie
A
zin hebben
11
Q
avoir peur
A
bang zijn, angst hebben
12
Q
avoir raison
A
gelijk hebben
13
Q
avoir tort
A
ongelijk hebben
14
Q
avoir besoin
A
nodig hebben
15
Q
être en train
A
bezig zijn