voorzetsels f-n Flashcards
1
Q
près de
A
(dicht)bij, ongeveer
2
Q
à travers
A
door(heen)
3
Q
à côté de
A
naast
4
Q
sur
A
op, over
5
Q
depuis
A
sinds
6
Q
pour
A
voor, om te
7
Q
à cause de
A
vanwege
8
Q
jusqu’à
A
tot, tot aan
9
Q
sans
A
zonder
10
Q
avec
A
met
11
Q
d’après ces lignes
A
volgens deze regels
12
Q
malgré
A
ondanks
13
Q
à propos de
A
met betrekking tot, over, naar aanleiding van
14
Q
entre
A
tussen