Werkwoorden, daarvna afgeleide woorden, bijvoeglijk naamwoorden Flashcards
1
Q
plastiek
A
nieuw maken, reconstrueren van
2
Q
palperen
A
betasten
3
Q
toucheren inwendig
A
betasten van een lichaamsholte
4
Q
parcuteren/perucssie
A
bekloppen
5
Q
ausculteren/auscultatie
A
beluisteren
6
Q
laxeren/laxatie
A
losmaken
7
Q
fixeren/fixatie
A
vastmaken
8
Q
sederen/sedatie
A
kalmeren
9
Q
puncteren/punctie
A
aanprikken
10
Q
vomeren
A
braken
11
Q
mictie
A
urineren
12
Q
contraheren
A
samen trekken
13
Q
relaxatie
A
ontspanning
14
Q
extirpatie
A
totale wegneming van een lichaamsdeel of gezwel
15
Q
augmentatie
A
vermeerdering