werkwoord avoir F-N Flashcards
1
Q
J’ai
A
ik heb
2
Q
tu as
A
jij hebt
3
Q
il/elle a
A
hij/zij heeft
4
Q
nous avons
A
wij hebben
5
Q
vous avez
A
jullie hebben/u heeft
6
Q
ils(M)/elles(V) ont
A
zij heeft