E F - N Flashcards
1
Q
l’enfant
A
het kind
2
Q
le (super)marché
A
de (super)markt
3
Q
la plage
A
het strand
4
Q
le rendez-vous
A
de afspraak
5
Q
le problème
A
het probleem
6
Q
demain
A
morgen
7
Q
célèbre
A
beroemd
8
Q
important(e)
A
belangrijk
9
Q
maintenant
A
nu
10
Q
j’ai besoin de
A
ik heb nodig
11
Q
aider
A
helpen
12
Q
chercher
A
zoeken
13
Q
trouver
A
vinden
14
Q
regarder
A
kijken naar
15
Q
aimer
A
houden van
16
Q
mais
A
maar
17
Q
avec
A
met
18
Q
beaucoup
A
veel
19
Q
toujours
A
altijd
20
Q
combien
A
hoeveel
21
Q
je voudrais deux croissants
A
ik wil graag 2 croissantjes
22
Q
oui, voila
A
ja, alstublieft
23
Q
merci
A
bedankt
24
Q
de rien
A
graag gedaan
25
Q
je ne comprends pas
A
ik begrijp het