Week 9 Flashcards

Deels colleges van 23/24

1
Q

Complicaties van transplantatie

A
  • Nabloeding
  • Andere chirurgische
  • Infecties
  • Afstotingsreactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Transplantatieantigenen

A
  • MHC-antigenen
  • non-MHC antigenen

Op alle cellen aanwezig behalve ery’s en en geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Polymorfe

A

HLA-gen bestaat uit 2 allelen

1 van vader en 1 van moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Polygene

A

Ons hele HLA heeft meerdere betrokken genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Inductie van alloreactieve T-cellen

A
  1. Graft met Langerhanscellen
  2. Langerhanscellen migreren naar lymfeklier
  3. Effector cellen geactiveerd
  4. Effector cellen migreren naar graft via bloed
  5. Graft vernietigd door effector cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Directe T-cel alloreactie

A

Door donor APC en ontvanger CD8+ T-lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Indirecte T-cel alloreactie

A
  • APC van donor zijn afgebroken door immuunsysteem ontvanger
  • Zorgt voor afbraakproducten
  • Allo-peptide wordt gepresenteerd door eigen MHC en zo afgestoot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hyperacute humorale afstotingsreactie

Wanneer? + voorbeelden

A

Door gepreformeerde allo-antistoffen tegen donor MHC en ABO bloedgroep

Zwangerschap, HLA vader in foetus, of bij bloedtransfusie binnen 24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Acute cellulaire en/ acute humorale afstotingsreactie

Wanneer? Welke cellen?

A

Door inductie adaptieve allo-immuunrespons tegen donor MHC

3-6 mnd, T-cellen of antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Chronische afstotingstreactie
Kenmerken

Wanneer?

Belangrijk gevolg

A
  • HT
  • Hyperlipidemie
  • Geneesmiddelentoxiciteit
  • Virale infecties
  • Late effecten van ischemie
  • Terugkeer oorspronkelijke ziekte

Maanden tot jaren

Vaatschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Streven bij matching voor transplantatie

A
  • AB0 compatibiliteit
  • MHC compatibiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kruisproeven bij matching voor transplantatie

Wat doe je hiermee?

A
  • Negatieve kruisproef, humorale variant
  • Negatieve kruisproef, cellulaire variant (MLR)

Uitsluiten van gepreformeerde immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke geneesmiddelen behoren tot de standaar immuunsuppressie de eerste 3 maanden

A
  • Tacrolimus
  • Mycofenolaat mofetil
  • Prednison
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk AO bevestigd doorbloeding van (transplantaat)nier?

A

Echo doppler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Alarmsignaal bij transplantaatnier

A

Verminderde nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klinische presentatie rejecte nier

Prerenaal

A
  • Hypotensie
  • Nierarteriestenose
  • Vaatletsel
  • Trombose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Klinische presentatie rejecte nier

Renaal

A
  • Tacrolimustoxiciteit
  • ATN
  • Rejectie
  • Recidief grondlijnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Klinische presentatie rejecte nier

Postrenaal

A
  • Ureter/ urethra obstructie of lekkage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat wordt sowieso gedaan bij (verdenking) op nierrejectie?

A

Nierbiopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verschillende indelingen rejectie

A
  • Op tijd (hyperacuut vs chronisch)
  • Op mechanisme (T cel gemedieerd [TCMR] vs antistof gemedieerd [ABMR])
  • Op locatie afwijkingen biopt (vasculair vs interstitieel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Karakteristieke afwijkingen TCMR biopt

A
  • Interstitieel infiltraat
  • Tubulitis
  • Vasculitis/ arteritis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Karakteristieke afwijkingen ABMR biopt

A
  • Glomerulitis
  • Peritubulaire capillaritis
  • Vasculitis/ arteritis
  • Complement 4d depositie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Eerstelijnsbehandeling rejectie

A

Hoge dosis corticosteroïden
- 3 dagen methylprednisolon 500-1000mg/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Tweedelijnsbehandeling rejectie

A

Anti T-cel therapie
- Polyklonaal antilichaam anti-thymocyten globuline
- Monoklonaal antilichaam (alemtuzumab)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Behandeling bij aantoonbare antistoffen bij ABMR

A

Plasmawisseling + IVIG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ATG

A
  • Polyklonale antistof
  • Werkzaam tegen T-cellen, maar ook andere immuuncellen
  • IV (liefst)
  • 10-14 dagen behandelen op geleide trombo’s/ lymfo’s
  • Veel acute reacties!
  • 1 jaar lang werkzaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Alemtuzumab

A
  • Monoklonaal antilichaam tegen CD52 op immuuncellen
  • Gehumaniseerd antilichaam
  • 1x/2x 30mg
  • Weinig bijwerkingen
  • T-cel depletie kan tot 36 maanden aanhouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Is een afstoting op lange termijn schadelijk voor je transplantatie(nier)?

A

Nee, mits je snel en goed behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Strategieën om rejectie te voorkomen

A
  • Antigeniciteit van orgaan
  • Activiteit van alloreactieve effector T-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke cellen zijn verantwoordelijk voor Graft-versus-Host Disease?

A
  • T-lymfo’s, vooral CD4+ T-cellen
  • Ook NK-cellen, Tk-cellen en APC’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer kan GVHD ontstaan?

A
  • Transplantaat bevat immunocompetente T-cellen
  • Donor en ontvanger zijn HLA-incompatibel
  • Ontvanger is immunodeficiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Kans dat broer/zus HLA-identiek is

A

25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Haplo-identieke donor

A

1 chromosoom volledig gedeeld (voor 50% gelijk HLA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

GVHD kan ook optreden na

A
  • Orgaantransplantatie
  • Bloedtransfusie bij: neonaten, immunodeficiënten, behandeld met cytostatica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Minor histocompatibility antigens (MiHA)

+ voorbeeld

A
  • non-MHC antigenen
  • Polymorfe eiwitten die kunnen verschillen tussen donor en ontvanger
  • Veroorzaken T-cel responsen bij mismatch donor-ontvanger
  • Spelen rol bij afstotingsreacties

H-Y antigenen (man doneert aan vrouw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Pathogenese acute GVHD

A
  1. Weefselschade door conditionering
  2. Activatie van antigenen door APCs aan donor T-lymfo’s
  3. Presentatie van antigenen door APC’s aan donor T-lymfo’s
  4. Activatie van donor T-lymfo’s met als gevolg cytokineproductie
  5. Toename van weefselschade door o.a cytotoische T-cellen, NK-cellen en inflammatorie cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Eerstelijnsbehandeling GVHD

A
  • Acute GVHD graad I (topical steroids)
  • Acute GVHD graad II-IV (high dose systemic steroids)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

GVHD na allogene HSC-transplantatie voorkomen

A
  1. Depletie T-cellen uit transplantaat voorafgaand aan de transplantatie
  2. Behandeling patiënt met immunosuppresieve geneesmiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Cyclofosfamide

A

GVHD komt veel minder voor na gebruik hiervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat moet de immunosuppressiva bij transplantatie vooral doen?

A

T-cellen aanvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat moet immunosuppressiva bij auto-immuunziekten doen?

A

Immunoglobulinen aanvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat moet immunosuppressiva bij auto-inflammatoire ziekten doen?

A

Neutrofiele granulocyten aanvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Corticosteroïden stressschema

A

Schema voor afbouw corticosteroïden zodat bijnier niet wordt onderdrukt en niet atrofisch wordt, en eigen glucocorticoïdproductie op gang te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Effecten van glucocorticosteroïden

A
  • Stress
  • Regulatie glucose- vetmetabolisme
  • Meer immunosuppressie
  • Anti-inflammatoire effecten
  • Meer botresorptie
  • Vasculaire effecten
45
Q

Genomisch effect

A
  • Binding glucocorticoïd aan steroïdreceptor
  • Normale omstandigheden
  • Genen aan- en uitgezet in kern
46
Q

Niet-genomisch effect

A
  • Treden pas op bij hele hoge doseringen corticosteroïden
  • Werken op membraanreceptor en cytoplasma
47
Q

Effecten glucocorticoïden op immuunsysteem

A

Remming
- Inflammatoire mediatoren (cytokinen, prostaglandinen en NO)
- Celmigratie en celadhesie
Inductie
- Apoptose en leukocyten

48
Q

Bij hele hoge doseringen glucocorticoïden treedt apoptose van ? op

49
Q

Dexamethason en zwangerschap

A

Kan door placenta, dus wordt gegeven als foetus ook behandeld moet worden

50
Q

Hoge BD en cortisol en prednison

A

Niet gekozen omdat deze voor een toename in natriumretentie zorgen

Voorkeur gaat uit naar dexamethason

51
Q

Cushing habitus

+ wat vindt er plaats?

A

Belangrijke bijwerking van corticosteroïden
- Atrofie van de spieren
- Romp adipositas
- Vollemaansgezicht
- Striae

glucogenese

52
Q

Anti-metabolieten remmen de ? door ?

A

proliferatie, te interfereren met de DNA-aanmaak

53
Q

Veel voorkomende bijwerking van anti-metabolieten

+ reden

A

Beenmergsuppressie

Doordat andere delende cellen ook geremd worden

54
Q

Azathioprine

A

Purine synthese remmer

55
Q

Purine synthese remmer

Functie

+ Belangrijkste indicatie

A
  • Blokkeren de synthese van adenosine en guanosine
  • Cytostatische middelen werkend op delende cellen

Auto-immuunziekten

56
Q

Mycofenolzuur remt

A

Inosinemonofosfaatdehydrogenase (IMPDH)

56
Q

Bijwerkingen purine synthese remmers

Veilig tijdens zwangerschap?

A
  • Beenmergtoxiciteit
  • Erytrocyt aplasie
  • Hepatotoxiciteit

Ja

57
Q

Waar is IMPDH bij nodig?

A

De novo synthese van purines

58
Q

Proliferatie van ? wordt door mycofenolaat geremd

A

B- en T-cellen

59
Q

Indicaties voor mycofenolzuur

A
  • SLE
  • Uvieïtis
60
Q

Bijwerkingen mycofenolzuur

A
  • Diarree
  • Leukopenie
  • Verhoogde infectigevoeligheid
61
Q

Alkylerende middelen worden enkel toegepast als

A

andere middelen niet werken

62
Q

Voorbeelden alkylerende middelen

A
  • Cyclofosfamide
  • Chloorambucil
63
Q

Werking alkylerende middelen

A
  • Alkyleren DNA
  • Vormen crosslinks tussen DNA-strengen
  • Remmen splitsting DNA-strengen tijdens proliferatie
  • Controleren antilichaamgemedieerde en celgemedieerde immuunrespons
64
Q

Indicaties voor alkylerende middelen

A

Orgaan- en levensbedreigende condities (vasculitis/SLE)

65
Q

Bijwerkingen alkylelrende middelen

A
  • 10% kans ontstaan secundaire maligniteit
  • Optreden steriliteit
  • Verhoogde kans infecties
  • Hemorragische cystitis
66
Q

Gebruik methotrexaat

A
  • Hematologische maligniteiten
  • Granulomateuze ontstekingen
  • Chemotherapie
  • Immunosuppressief
67
Q

Werking methotrexaat

A
  • Structureel analoog van foliumzuur
  • Blokkeert foliumzuur-afhankelijke routes (essentieel voor DNA-synthese)
  • Remt geactiveerde neutrofielen (door vrijkomen adenosine)
68
Q

Bijwerkingen methotrexaat

A
  • Beenmergtoxiciteit
  • Levertoxiciteit
  • Ernstige longafwijkingen
  • Teratogeen
69
Q

Voorbeelden van calcineurine blokkerende middelen

A
  • Cyclosporine
  • Tacrolimus
70
Q

Werking calcineurine blokkerende middelen

A
  • Remmen aflezen DNA
  • Vermindering productie cytokinen (IL-2)
  • T-cel remmers (geschikt gebruik na transplantatie)
71
Q

Bijwerkingen cyclosporine

A
  • Infecties
  • Renale insufficiëntie
  • Hypertensie
  • Tremor
  • Malignitieiten
  • Extra haargroei
72
Q

Tegenwoordig ipv cyclosporine wordt ? gebruikt

A

tacrolimus

73
Q

Soorten JAK-inhibitors

A
  • Ruxolitinib
  • Baricitinib
  • Tofacitinib
74
Q

Remming van JAK zorgt voor

A
  • DNA niet gestimuleerd
  • Inhibitie signaaltransductie pathways
  • Vermindering productie ontstekingsbevorderende cytokinen
75
Q

JAK-inhibitors geregistreerd voor

A
  • Psoriasis
  • Reumatoïde artritis (RA)
76
Q

Hydroxychloroquine is ontwikkeld als

A

Anti-malariamiddel

77
Q

Voornamelijke toepassing hydroxychloroquine

78
Q

Bijwerkingen hydroxychloroquine

A
  • Cardiomyopathie
  • Effecten op het oog
79
Q

Thalidomide is oorspornkelijk

Andere naam

A
  • Slaapmiddel
  • Anti-epilepticum

Softenon

80
Q

Thalidomide tegenwoordig ingezet bij

A
  • Lepra
  • Heftige inflamatiereacties
  • MM
  • SLE
81
Q

Bijwerkingen thalidomide

A

Ernstige afwijkingen tijdens zwangerschap

82
Q

COX-1

Kenmerken

A
  • Constant tot expressie in meeste weefsels
  • Rol in homeostase
  • In stand houden mucosa maag
  • Invloed op nierfunctie en trombocyten
83
Q

COX-2

Kenmerken

A
  • Continu uitgescheiden door: hersenen, botten & nieren
  • O.i.v. cytokinen
  • Neemt toe bij ontstekingsreactie
84
Q

Biological

Definitie

A

Geneesmiddel waarvan de werkzame stof vervaardigd is door/ afkomstig is van een levend organisme

85
Q

Indeling biologicals

3 indelingen

A
  • Blokkeren van ziekte targets: anti-TNF, anti-IL1, anti-IIL6, anti-IgE
  • Cytotoxische activiteit: B-cel ablatieve therapie
  • Immuuncel interactie: remmen of activeren van co-stimulatie
86
Q

Biologicals worden in de kliniek gebruikt als

A
  • Anti-antistoffen
  • Tegen infecties
  • Upregulatie van ziekte targets
  • Biosimilars
87
Q

Indicaties voor biologicals

A
  • Auto-immunziekten
  • Auto-inflammatoire ziekten
  • Maligniteiten
  • Nierinsufficiëntie
  • Endocriene aandoeningen
  • Transplantatie
  • Astma
88
Q

IL-17 stimuleert

Welk celtype?

A

Keratinocyten (en neutrofielen) die huidinflammatie veroorzaken

89
Q

Bijwerking van gebruik anti-IL17 antistoffen

A
  • Schimmelinfecties (vooral samen met AB-gebruik en steroïdgebruik)
90
Q

Bij auto-inflammatoire ziekten is er een overproductie van welk cytoine?

Waarom

A

IL-1

Doordat cellen niet in staat zijn juist te vouwen

91
Q

IL-1 leidt ertoe dat endotheelcellen welk cytokine produceren?

+ welk orgaan stimuleren met welk gevolg?

A
  • IL-6
  • Lever stimuleren om acute-fase eiwitten te produceren
92
Q

Na het toedienen van anti-IL-1 word er verwacht dat de ? daalt bij de patiënt

93
Q

Na het toedienen van anti-IL-6 word er verwacht dat de ? daalt bij de patiënt

A

Valse daling CRP

94
Q

Omalizumab

Werking

A

Antistof die IgE neutraliseert door eraan te binden

95
Q

Rituximab

Werking

A
  • Anti-CD20
  • Effect op geheugen B-cellen (Niet op plasmacellen!!!)
  • B-cel vernietigd
96
Q

Waarom werkt rituximab niet tegen palsmacellen?

A

Deze brengen geen CD20 tot expressie

97
Q

anti-CD38 antistoffen

Werking

A

Ingrijpen op antistofproductie

98
Q

Effecten van B-cellen die ook bijdragen bij auto-immuunziekten

A
  • Secretie van pro-inflammatoire cytokinen
  • Antigeenpresentatie en T-cel activatie

Rituximab remt ook deze effecten

99
Q

Toepassing rituximab

A
  • Vasculitis
  • Idiopathise trombocytopenie
  • Reumatoïde artritis
100
Q

Abtacept

Werking

A
  • Antistof tegen CD28
  • Inhiberen co-stimulatie van T-cellen
101
Q

Toepassing abtacept

A

Reumatoïde artritis

102
Q

Ipilimumab

Werking

A
  • Inhiberen co-stimulatie T-cellen
  • Antistoffen tegen CTLA-4
103
Q

Toepassing ipilimumab

104
Q

Nivolumab

Werking

A
  • Inhiberen co-stimulatie T-cellen
105
Q

Bijwerkingen middelen die co-stimulatie T-cellen inhiberen

A
  • Verhoging auto-immuniteit
    (artritis, oogontstekingen, auto-immuun schildklierziekten, auto-immuun huidziekten)
106
Q

Waar is het belangrijk om op te testen bij patiënten die biologicals gaan gebruiken?

A

(Latente) tuberculose

107
Q

Biosimilars

Definitie

A

Aminozuur komt overeen, maar suikergroepen verschillen