Week 9 Flashcards
Hoe kan de blaas zijn functies uitvoeren (spieren/sphincters)?
- M. detrusor (glad-gestreepte spier) in de wand van de blaas,
contraheert tijdens mictie, wordt parasympatisch geïnnerveerd - Sphinctercomplex, urethrale sphincter (dwarsgestreepte spier)
hiervan een onderdeel, ontspant tijdens mictie, wordt somatisch
geïnnerveerd via de nervus pudendus
–> goede samenwerking belangrijk
Hoe wordt de blaas geïnnerveerd?
- Cortex: timing van de mictie, stuurt signaal om blaas te ledigen en op
te houden tot er een sociaal veilige omgeving is - Pons: bevat potine mictiecentrum: zorgt voor coördinatie tussen m.
detrusor en urethrale sphincter, stuurt sacrale mictiecentrum aan - Sacrale mictiecentrum: tussen S2 en S3, zenuwen via de cauda equina
naar de blaas en de bekkenbodem en weer terug (o.a. door plexus
pelvicus (parasympatisch) en n. pudendus (somatisch))
Hoe ontstaat de mictiereflex?
Blaas is leeg en gaat zich vullen –> mechanoreceptoren meten hogere druk en geven dit door aan sacrale mictiecentrum –> doorgeven aan pontine mictiecentrum –> signaal in de cortex –> modulatie in de cortex –> signaal naar sacrale mictiecentrum –> exciterend signaal via plexus pelvicus naar blaas (contractie) en inhiberend signaal via n. pudendus naar urethrale sphincter (relaxatie) –> bijna residuloze leging van de blaas (max. 10-15 mL achterblijven)
Wat is het gevolg van een volledige dwarslaesie in de cortex op de blaas en hoe wordt dit genoemd?
Suprapotine laesie
Timing van de mictiereflex wordt niet meer geregeld (overactieve blaas)
Blaas zal ongeremd overactief worden, door de continue drukverhoging moet de patiënt ontzettend vaak plassen (20-30x per dag)
Wat is het gevolg van een volledige dwarslaesie in het ruggenmerg (tussen potine- en sacrale mictiecentrum) op de blaas en hoe wordt dit genoemd?
Supranucleaire laesie
Timing en coördinatie van de mictiereflex worden niet meer geregeld (overactieve blaas en discoördinatie)
Sphincter zal niet goed relaxeren als de blaas contraheert (DSD (detrusor-sphincter-dyssynergie)) en er is dus nog meer kracht nodig –> dikker en sterker worden van de m. detrusor
Wat is het gevolg van een volledige dwarslaesie in het sacrale mictiecentrum op de blaas en hoe wordt dit genoemd?
Infranucleaire laesie
Kan ontstaan bij bijv. radiologische chirurgie waarbij zenuwen worden aangetast –> complete zenuwstelsel voor de blaas aangetast
Een grote, slappe blaas en slappe sphincter blijft achter, onvoldoende kracht voor lediging en urethrale sphincter niet op het goede moment ontspannen
Patiënt kan overloop krijgen (blaas druipt leeg) en hebben buikspieren nodig om de blaas te ledigen
Wat zijn risicofactoren voor een neurogene blaas?
Kan ontstaan als er heel lang veel druk op de blaas staat, waardoor urine er ook niet goed meer in kan lopen
- Overactieve detrusor en overactieve sphincter: dubbele verhoging van
de druk - Overactieve sphincter: mictie komt moeilijk op gang en verloopt
onder hoge druk
Bovenstaande stoonissen kunnen tot nierfunctieschade leiden.
Overactieve detrusor minder groot probleem (nieren niet zo onder druk, alleen incontinentie)
Wat zijn de gevolgen van supranucleaire stoornissen? (boven S2 en S3)
ZIE AFBEELDING:
Stugge blaas + overactieve blaas → hogere druk in de blaas + spierhypertrofie → nierfunctie neemt af
Een toename van de intramurale druk = druk in blaaswand neemt toe → urether zit in blaaswand, deze kan afgekneld raken → urine stuwt in nieren → nierfunctie neemt af
Gevoelig voor urineweginfecties
Wat is het verschil tussen reflux en nierstuwing?
Reflux = terugstroming naar boven van urine uit de blaas naar de nieren
Nierstuwing = de urine kan niet van de nieren naar de blaas afvloeien (zegt niks over de oorzaak, maar alleen dat het nierbekken gedilateerd is)
→ Het resultaat is hetzelfde, het urine zit in de nieren i.p.v. in de blaas, wat zeer kwalijk is
Wat zijn de gevolgen van infranucleaire stoornissen? (onder S2 en S3)
Een slappe blaas zorgt voor urine retentie. Dit kan leiden tot:
- Overloop incontinentie
-UWI’s
- Stuwing nier → Verminderde nierfunctie
Hoe vindt de neuromusculaire transmissie van de blaas plaats?
Acetylcholine (parasympatisch) komt presynaptisch vrij bij een actiepotentiaal –> steekt over naar de blaasspier en bindt op M2 en M3 receptoren –> IP3 komt vrij wat uit het SR calcium vrijmaakt en ATP bindt aan P2x-receptoren wat extracellulair calcium laat instromen –> contractie van de m. detrusor
Noradrenaline (sympathisch) is belangrijk voor de sensibele informatie vanuit de blaas
ATP, endotheline, dopamine, serotonine, tachykinine, NO, substantie P, ect. spelen ook een ondergeschikte rol
Hoe kunnen anticholinergica inspelen op de mictiereflex, welke heb je en wat zijn de belangrijkste bijwerkingen?
Binden met M2/M3 receptoren en zorgt dat Ach niet kan binden en de contractie van m. detrusor niet plaatsvindt
Oxybutynine, tolterodine, solifenacine en darifenacine
Bijwerkingen: troebel zien, droge mond en obstipatie (darmwand heeft namelijk ook M-receptoren) (kan blaasfunctiestoornissen verergeren)
Waarom en waarvoor is natrium belangrijk?
Belangrijkste kation in de extracellulaire vloeistof en bepaald het extracellulair volume (volumeregulatie) –> en hiermee de regulatie van de bloeddruk en orgaanperfusie
Verlies van natrium (via zweet, braken, urine, ect.) leidt tot een verminderd extracellulair volume: hypovolemie, ook wordt bijna al het natrium wordt door de nieren gefiltreerd en daarna weer gereabsorbeerd (zie afbeelding)
Hoe wordt het extracellulair volume geregeld door de natriumbalans?
Zie afbeelding!
Hoe kun je de natriumbalans meten?
NIET: plasma natriumconcentratie meten (dit is een maat voor de waterbalans)
WEL:
1. Hypovolemie: bloeddruk meten, orthostase (groot verschil bloeddruk staand en liggend), verlengde capillaire refill (kijken wanneer er weer bloedtoevoer is in de handen), huidturgor bekijken (niet verminderd), slijmvliezen bekijken (niet te droog)
2. Hypervolemie: bloeddruk meten (zoutgevoelige hypertensie), oedeemvorming, toename lichaamsgewicht in korte tijd
Op welke delen in het nefron vindt hoeveel natriumreabsorptie plaats?
- Proximale tubulus: bulktransport, 65-75% van het natrium wordt
gereabsorbeerd, weinig gereguleerd –> gebeurt door angiotensine II
(sterk effect op NHE3 transporter –> reabsorptie van
natriumbicarbonaat) - Dikke opstijgende lis van Henle: 15-20% van het natrium wordt
gereabsorbeerd, weinig gereguleerd –> gebeurt door angiotensine II,
aldosteron en vasopressine - Distale tubulus en verzamelbuis: gereguleerde reapsorptie door RAAS,
zo’n 10-12% van het natrium wordt hier gereabsorbeerd, na de
macula densa dus aldosteron en angiotensine II reguleren het
–> Kwantitatief neemt de Na+ reabsorptie af hoe verder je komt
–> Dit zorgt ervoor dat minder dan 5% van het natrium wordt uitgescheiden in de urine
Wat is tubuloglomerulaire feedback?
Constante negatieve feedbackloop voor het natriumaanbod. Deze zit van de tubulus in de macula densa naar de glomerulus om de GFR te reguleren (samenwerking tubulus en glomerulus)
Zorgt voor een constant natriumaanbod (en wateraanbod) aan het distale nefron
NKCC2 in de macula densa co-transporteert Na+, 2 Cl- en K+ –> via adenosine vasoconstrictie in de afferente arteriole en verlaging reninesecretie –> minder angiotensine II –> (leidt in bijnier tot afgifte van aldosteron –>) (dubbele) remming natriumreabsorptie
Hoe ontstaat diabetische nierschade?
Glucose lekken via de nierfilter (vanwege o.a. beschadiging hieraan) –> hyperreabsorptie van glucose in de proximale tubulus –> via natrium-glucose-transporteiwitten vindt er meer glucosereabsorptie EN meer NaCl-reabsorptie plaats (via SGLT2-transporters)–> meer NaCl reabsorptie in de proximale tubulus –> minder NaCl aanbod in de macula densa –> activatie van de tubuloglomerulaire feedback –> stijging van de GFR (hyperfiltratie) –> echter is er geen dreigende hypovolemie en ga je onnodig meer vocht vasthouden en krijg je chronische schade aan de nieren
Ingrijpen met SGLT2-remmers: dit doorbreekt de feedbackloop en gaat hyperfiltratie tegen –> hierdoor vertraging van chronische nierschade en betere cardiovasculaire waarden
Waar zijn SGLT2-remmers functioneel voor?
- Helpen goed tegen diabetische nierschade
- Patiënten met hartfalen, ook zonder diabetes, hebben betere
overlevingskansen bij het gebruik van SGLT2-remmers - SGLT2-remmers heeft een positief effect voor bijna alle patiënten
met nierfalen.
Waarvoor worden diuretica gebruikt (wat zijn de indicaties)?
- Hypertensie (zoutgevoelige vormen van hypertensie)
- Hartfalen
- Levercirrose
- Chronische nierschade
- Nierfalen
- Nefrotisch syndroom
Wat zijn de aangrijpingspunten van bepaalde diuretica op de nier?
- Proximale tubulus: osmotische diuretica/carbonanhydraseremmers,
je remt op het bulktransport voor het TGF van de macula densa, dit is
niet erg gebruikelijk (–> medicijn kan ongedaan worden gemaakt) - Lis van Henle: lisdiuretica, remmers van NKCC2, remmen
natriumreabsorptie in lis van Henle en doorbreken TGF - Distale tubulus: thiazidediuretica, remmen NCC, K+-stroom naar
filtraat verhoogd (meer Na+ in filtraat –> in verzamelbuis meer Na+
reabsorptie ten koste van K+) - Verzamelbuis: kaliumsparende diuretica, amiloride; epitheliale
natriumkanaal (ENaC) blokkeren of mineralocorticoïdreceptor-
antagonisten (aldosteron antagonist); transcriptiefactor niet actief en
minder expressie van ENaC (worden beide vaak gegeven i.c.m.
thiazide- of lisdiureticum voor kaliumbalans)
Waarom neemt de werkzaamheid van diuretica af en wat valt hier aan te doen?
Als je met diuretica een deel van de nieren minder functioneel maakt, zal de nier zelf andere delen functioneler maken –> dit o.a. door hypertrofie bij cellen met niet-geblokkeerde transporter
–> hierdoor wordt het diureticum minder effectief en ontstaat diureticaresistentie (belangrijk probleem bij hartfalen, nierfalen en levercirrose) waarbij er geen effect meer is ondanks maximale dosering (en braking fenomeen) –> dit door activatie RAAS, nefronremodelling en nierinsufficiëntie
Oplossingen: patiënt op zoutbeperking zetten, 2de diureticum geven, intraveneuze toediening van de diureticum
Hoe kun je iemands zoutinname meten?
24 uur iemands urine laten staan in een bokaal
Aantal mmol Na+ hierin meten –> omrekenen naar gram –> omrekenen naar hoeveel NaCl je genomen hebt (ong. alles wat je eet wordt namelijk weer uitgescheiden dus inname = uitscheiding)
100 mmol Na+ = 2,3 g Na+ = 5,75 g NaCl
Gezonde inname hoeveelheid = 6 gram
Bij een chronische aandoening = 4 gram
Minder zout binnen krijgen: natriumbeperking, beroep op de voedingsindustrie, 25% NaCl vervangen voor KCl is erg gunstig blijkt uit studies
Wat is de relatie tussen de zoutinname en bloeddruk?
Meer zoutinname –> totaal lichaamsnatrium neemt toe –> extracellulair volume neemt toe –> bloeddruk neemt toe –> fenomeen druk natriuresis (door verhoging BP_arterieel zal de nier meer Na+ uitscheiden om in balans te komen)
Verschil zout-resistente en zout-gevoelige mensen: hoe ouder je wordt/chronische aandoening hebt, dan zal zal de curve steeds meer naar rechts verschuiven en heb je meer bloeddruk opbouwt om dezelfde hoeveelheid natrium uit te scheiden
Wat is het verschil tussen osmoregulatie en volumeregulatie?
Osmoregulatie: Na+ concentratie in mmol/L in het bloed, dus hoeveel water in het bloed zit en dus hoe verdunt de Na+ is, de natriumconcentratie beïnvloedt de osmolaliteit
Volumeregulatie: Na+ hoeveelheid in mmol in het lichaam, dit beïnvloed het bloedvolume en dus de bloeddruk
Welke verschillende functies heeft de lis van Henle en op welke plekken zitten deze?
Omhoog werkt hij anders dan omlaag:
- Dunne descenderende lis van Henle: geen actief transport, wel
doorlaatbaar voor water - Dunne ascenderende lis van Henle: geen actief transport,
doorlaatbaar voor natrium - Dikke ascenderende lis van Henle (motor): actief natriumreabsorptie
via natrium-kalium-chloride-co-transport
Hoe verandert de osmolariteit bij een hoog of laag ADH-gehalte (ADH = vasopressine –> zorgt dat je lichaam water vasthoudt)?
- Bij een hoog ADH is de osmolariteit van de urine heel erg veel hoger
en is hij dus veel geconcentreerder - Het verschil tussen hoog en laag ADH komt vooral in de medullaire
verzamelbuis - In het midden van de lus van de lis van Henle is de osmolariteit net zo
hoog als in de urine bij een hoog ADH (want deze gecreëerde
osmolariteit is de drijvende kracht van waterreabsorptie)
Wat zijn aquaporines (AQP) en welke heb je in de nier?
Hierdoor kan water door cellen transporteren, as ze open staan kan water er gewoon door, maar er is wel een drijvende kracht voor nodig
- AQP-1: proximale tubulus en dalend been lis van Henle, apicaal en
basolateraal, constitutief - AQP-2: hoofdcel verzamelbuis, apicale zijde (vlak onder celmembraan
opgeslagen in vesicles), reguleerbaar (als enige) –> AQP-2 in vesicles
komt bij binding van vasopressine/ADH aan de receptor en andere
reacties in het membraan te zitten (het gaat dus niet om het maken,
maar of ze wel of niet in het membraan zitten) - AQP-3 en AQP-4: hoofdcel verzamelbuis, basolaterale zijde, constitutief
Hoe ontstaat osmolariteit in de nieren?
Wordt gemaakt door de lis van Henle
- Deze geabsorbeerd heel erg veel NaCl, wat zich ophoopt, zodat er een gradiënt ontstaat
- Kan ook ureum deeltjes maken, wat een remmende factor voor water reabsorptie is (hogere osmolariteit merg)
Wat is de countercurrent multiplication en hoe gebeurt dit in de lis van Henle?
Is voor efficiënte uitwisseling en opbouwen gradiënt
De lis van Henle bouwt een concentratiegradiënt op, waardoor de verzamelbuis voor waterreabsorptie kan zorgen –> in het dalende deel (TDL) vindt waterreabsorptie plaats en in het opstijgende deel (TAL) vindt natriumreabsorptie plaats zonder waterreabsorptie (door water impermeabiliteit van tubuluscellen) –> door aanbod van continu iso-osmotische voorurine ontstaat een gradiënt
Voorurine heeft 300 mosm/L en NCCK2-kanalen zorgen voor gradiëntverschil van 200 mosm/L
In TAL: 100 mosm/L natrium reabsorptie naar interstitium –> osmolariteit van 400 mosm/L in interstitium en 200 mosm/L in TAL –> uit TDL water reabsorptie door osmotische gradiënt –> osmolariteit TDL stijgt –> doorstroom van urine dus osmolariteit aangevoerde urine in TAL stijgt –> neemt toe tot maximaal 1200 mosm/L (gradiënt bereikt)
Welke rol heeft ureum voor het ontwikkelen van de concentratie gradiënt?
Ureum hoopt op in de medulla en kunnen hierdoor de osmolariteit verhogen (levert een osmotische trekkracht op)
Concentratie is het hoogst in het diepste punt van het merg
Hoe verdunt de nier de urine (dilutie)?
Door het zout (natrium) eruit te halen
Er is geen gradiënt in de lis van Henle (geen ADH –> geen water reabsorptie) waardoor de osmolariteit laag is en het verdunde segment haalt zo veel natrium eruit dat je eindigt met 60 mosm
Hoe vindt de regulatie van de vasopressine (ADH) secretie plaats?
Osmosensoren (in bijv. hypothalamus en in de hersenen) meten de hele dag de osmolariteit van het plasma –> op basis hiervan geven ze wel of niet vasopressie af via de hypofyse achterkwab
Osmosensoren meten door krimping/rekking van deze cellen; hypertone situatie (hoge osmolariteit) dus water zal de cel verlaten en de cel zal krimpen (zie afbeelding), wat zorgt voor vasopressine release
Uit welke verschillende lichaamscompartimenten bestaat het lichaam?
(met betrekking tot volume/osmoregulatie)
Extracellulair: bloedplasma en interstitieel volume (wat tussen de cellen zit –> zit bijvoorbeeld heel erg veel in de nieren), 20% van het totale gewicht in het lichaam
Intracellulair: zit in de cellen, een deel hiervan zit ook weer in het bloed (in je bloed zitten namelijk ook cellen met volume), 40% van het totale gewicht in het lichaam
Totaal lichaamswater = 60% van het gewicht van het lichaam