Week 9 Flashcards

1
Q

functies spijsverteringkanaal

A
  • motoriek: het kneden en voortstuwen van voedsel
  • secretie: er wordt ook veel water uitgescheiden om de stoffen in op te lossen, ook worden enzymen en gal uitgescheiden om de vertering mogelijk te maken.
  • digestie: de werking van de enzymen en gal zorgen voor het opsplitsen van eiwitten in aminozuren, vetten in vetzuren en suikers in monosachariden.
  • resorptie: opname van voedingsstoffen
  • productie faeces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opbouw duodenum (lagen)

A

1) (binnenste laag) mucosa: bevat klieren voor de afscheiding van verteringssappen en bestaat uit 3 lagen
- epitheellaag: binnenste laag met plooien voor oppervlaktevergroting, bevat slijmproducerende cellen
- lamina propria: bestaat uit klieren en bindweefsel
- lamina muscularis mucosae: een dunne kringspier om de eerste twee lagen heen
2) submucose: bevat klieren, bloedvaten en galgangen, maar bestaat voornamelijk uit bindweefsel
3) gladde spierlaag: muscularis externa, een kringspier, met daaromheen een lengtespier, om zo de darmperistaltiek te reguleren
4) (buitenste laag) serose: Deze laag vormt de buitenbekleding en bestaat uit bindvlies met bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

opbouw darmepitheel

A

darmepitheel –> villi (darmvlokken) –> microvilli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie villi

A

Uitstekende structuren die veel capillair- en lymfevaten bevatten en daarnaast ook een epitheellaag. Ze bevinden zich aan de luminale kant van het darmepitheel en zorgen voor contact oppervlakvergroting van de darm. Op de bodem van de epitheellaag zitten stamcellen die zorgen voor regeneratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functie crytpen van Lieberkühn

A

Indalingen onder de villi in het colon waar zich verschillende soorten cellen, zoals delende, intestinale stamcellen en cellen van Paneth bevinden. Deze laatste cellen bieden metabole ondersteuning van de stamcellen. De stamcellen zorgen voor de constante vernieuwing van de villi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

contractie gladde spiercellen

A

Een gladde spiervezel heeft veel transmitter kanalen aan het celmembraan (bijv. voor acetylcholine). ?????

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten gladde spieren

A
  • multi-uni: per spiervezel is er één zenuwvezel. In dit weefsel zijn er meer signalen nodig om een beweging uit te kunnen voeren. Hierdoor kunnen er nauwkeurige bewegingen worden gemaakt.
  • unitary: één zenuw heeft een uiteinde op meerdere spiercellen. Tussen de spiervezels zitten gap-junctions die de elektrische stroom geleiden. Met één klein signaaltje kun je heel veel spiervezels laten contraheren. Hierbij is het maken van nauwkeurige bewegingen minder van belang.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschillende soorten golven bij actiepotentialen

A
  • spike: er kort met een korte depolarisatiefase
  • plateau: te vergelijken met een hartspiercel
  • slow wave: gaan omhoog en omlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stappenplan ontstaat van contractie

A

1) calciumkanalen openen doordat de cel depolariseert
2) er ontstaat een actiepotentiaal
3) calcium stroomt de cel in, calciumconcentratie in de cel stijgt
4) binding aan de chloridekanalen. Dit zijn calcium afhankelijke chloride kanalen die open zijn gaan staan
5) mocht de chloride-evenwichtspotentiaal vrij negatief zijn, dan zal de cel een meer negatieve potentiaal krijgen en gaan hyperpolariseren
6) de spanningsafhankelijke calciumkanalen sluiten, hierdoor daalt de calciumconcentratie
7) depolarisatie doordat calcium afhankelijke chloridekanalen sluiten door ontbreken van hyperpolariserende stroom. De cel gaat weer depolariseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

slow wave

A

Een gladde spiercel heeft een slow wave. Hij is niet alleen langzaam van zichzelf (t.o.v skeletspieren en hartspiercellen), maar er is dus ook sprake van een langzame golfbeweging. Er vindt voortdurend een schommeling plaats van de membraanpotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

EPSP’s

A

exciterende postsynaptische potentialen. Hiermee kun je invloed uitoefenen op de prikkelbaarheid van de slow wave. De contractie kan zo bijvoorbeeld omhoog worden gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

IPSP’s

A

inhiberende postsynaptische potentialen. Hiermee kun je de slow wave omlaag brengen. Zo krijg je een darm in rust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nucleus tractus solitarius

A

Hierheen gaat de sensorische informatie van het centrale zenuwstelsel (via de hersenzenuwen) over de organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waaruit bestaat het autonome zenuwstelsel?

A
  • plexus entericus
  • parasympatisch systeem
  • orthosympatisch syseem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de plexus entericus?

A

De intrinsieke neuronen van de darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

plexi maag-darm kanaal

A

In de mucosa, submucosa (plexus van Meissner) en de plexus myentericus (plexus van Auerbach). De plexus van Auerbach bestuurt voornamelijk de secretie processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

functie zenuw plexi

A

Ze zijn essentieel voor het goed functioenren van het maag-darmkanaal. Ze regelen de activiteit van de peristaltiek, waardoor deze geheel zelfstandig plaatsvindt. Zij zijn controlecentra van het het maag-darmkanaal zijn werk doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

peristaltiek

A

Er ontstaat aan de proximale kant een contractiegolf van circulaire spieren, distaal van de bolus relaxatie. Het is een knijpende beweging van een buisvormig orgaan dat ervoor zorgt dat de inhoud ervan vooruitkomt. Het vindt plaats door het ritmisch aan- en ontspannen van met name circulaire spierlagen in de wand. Het wordt gecoördineerd door de plexus entericus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

functie spierlagen oesophagus

A
  • circulaire spierlagen: om voedselbrij voort te duwen
  • lengte spieren: maken de oesophagus korter, waardoor het transport over afstand sneller gaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt de oesophagus geprikkeld tot peristaltiek?

A

Door middel van mechanoreceptoren die ervoor zorgen dat de lengtespieren voor de voedselbrij samentrekken en de kringspieren achter de voedselbrij samentrekken. Dit wordt gecoördineerd door de plexus entericus. De sphincter aan het einde van de oesophagus verloopt via de nervus vagus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

functie sluitspier oesophagus

A

De sluitspier ontspant al voordat het voedsel eraan komt, zodra het voedsel langs de sluitspier de maag in komt moet de sluitspier weer gaan aanspannen om te voorkomen dat de zure maaginhoud de slokdarm terug inkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

functie nervus vagus met betrekking tot de peristaltiek in de oesophagus

A

De n. vagus geeft met name acetylcholine af dat zorgt voor de contractie van glad spierweefsel. Ook is hij verantwoordelijk voor het ontspannen van de onderste slowdarmsphincter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

achalasie

A

Als de ondersteunde slokdarmsphincter niet meer goed ontspant. Hierbij is de normale golf voor inhibitie (zorgt voor ontspanning sluitspier) verstoord, doordat de remmende innervatie niet meer goed werkt. Je krijgt dan slikklachten (dysfagie). Op een röntgenfoto is een verdikking van de oesophagus voor de sluitspier te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

belangrijkste centra’s voor eetlust in de hypothalamus

A

1) verzadigingscentrum (VMN): ligt aan de mediale kant van de hypothalamus. Als hier een laesie is, dan voel je geen verzadiging meer waardoor je maar kunt blijven eten.
2) hongercentrum (LHA): ligt aan de laterale zijde van hypothalamus. Als hier een laesie is, dan voel je geen honger meer.
Beide worden aangestuurd door de nucleus archuales (ARC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

soorten neuronen in de nucleus archuales

A

1) anorexigene neuronen: die kunnen leiden tot anorexia en dus verlies van hongergevoel. Ze produceren POMC, wat het hormoon alfa MSH produceert. Vervolgens kan dit hormoon binden aan melinecortine receptoren en zo het verzadigingscentrum en hongercentrum remmen.
2) orexigene hormonen: deze stimuleren het hongercentrum en het verzadigingscentrum. Deze worden geremd door insuline, ghreline en leptine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat gebeurt er als je eet?

A

1) Bij inname van glucose zal de insuline spiegel stijgen
2) Insuline zal anorexigene neuronen stimuleren en de orexigene neuronen remmen
3) Dit leidt tot negatieve feedback voor het verzadigingscentrum, waardoor je het verzadigingsgevoel gaat krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat gebeurt er als je een tijdje niet gegeten hebt?

A

1) Je mag zal het hormoon ghreline produceren
2) Een verhoogde ghreline productie zal ervoor zorgen dat je een honger gevoel gaat krijgen door anorexigene neuronen te remmen en orexigene neuronen te stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat gebeurt er bij iemand die veel eet, en dus veel vet heeft?

A

Het lichaam maakt door de vetinname leptine aan, wat ervoor zorgt dat de eetlust zal afnemen. Iemand met weinig vet heeft dus minder leptine aanwezig in het lichaam en zal dus meer trek op een langere termijn hebben dan iemand met veel vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

incretines

A

Dit zijn nieuwe middelen voor de behandeling voor diabetes type II. Als er vetten in de dunne darm komen, worden incretines afgegeven aan het bloed en bereiken ze ook de pancreas. Een bijwerking hiervan is gewichtsverlies, waardoor het ook een behandeling werd voor obesitas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarom is slikken zowel een willekeurig als onwillekeurig proces?

A

Je kunt je namelijk bewust slikken (willekeurig), maar als eenmaal de slikbeweging in gang is gezet, kun je deze beweging niet meer tegenhouden (onwillekeurig).
Het is ook een nauwkeurig proces (anders verslik je je). Gedurende het slikken wordt het vrijwillige proces overgenomen door een onwillekeurig proces in de slokdarm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe verloopt het slik proces?

A
  • De orale fase (willekeurig) zorgt ervoor dat de tong het voedsel afrolt naar achteren, waardoor het in contact komt met je pharynx. De faryngeale fase gaat reflexmatig en zorgt ervoor dat het voedsel naar achteren wordt geduwd en vervolgens doorgeslikt wordt. De tong beweegt verder naar achteren, reflexmatig sluit je epiglottis om te voorkomen dat het voedsel in je trachea komt. De UES (upper esophageal sphincter) sluit reflexmatig en zorgt ervoor dat het voedsel weggewerkt wordt in je slokdarm, dit is de oesophageale fase. Tijdens deze fase verdwijnt het voedsel door de peristaltische beweging, die geïnitieerd wordt door de n. vagus in de richting van de maag. Het voedsel gaat dan door de LES (low esophageal sphincter).
  • De bolus moet via de slokdarm naar beneden toe. Dit gebeurt door middel van de ritmische slow wave bewegingen van de spieren in de slokdarm. Slikken initieert pharyngeale en oesophagale peristaltiek en sphincter-relaxatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

drukverloop tijdens slikken

A
  • De pharynx gaat over in de bovenste sphincter. De slokdarm volgt en wordt afgesloten door de onderste sphincter. Op het moment dat de bovenste sphincter open gaat, gaat de onderste sphincter ook al open. Pas als de voedselbrij (bolus) gepasseerd is, sluiten de sphinters weer. De drukgolf in de pharynx is heel kort. In de bovenste sphincter is de druk altijd aanwezig en valt even weg als er geslikt wordt, gevolgd door een korte verhoging van de druk.
  • De onderste sphincter is normaliter ook gesloten en hier staat dus ook druk op. Hij gaat nog voordat de voedselbrij aankomt open en staat dan een tijdje niet onder druk. Als de voedselbrij passeert, neemt de druk weer even toe. Als de onderste sphincter niet goed afsluit, kun je reflux krijgen: het terugstromen van de maaginhoud in de slokdarm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

functies maag

A
  • opslag voedsel
  • vertering
  • mengen van enzymen, vloeistof en bolus
  • kneden
  • secretie hormonen en protonen
  • productie chymus, de half verteerde brij die zich in de maag bevindt
  • bescherming
  • mechanisch, dingen opslaan om daarmee te voorkomen dat er schade in de darmen aangericht wordt
  • chemisch, voorkomt dat zuur niet te veel schade aanricht
  • bacterieel, door de zure omgeving worden bacteriën en micro-organismen gedood in de maag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

soorten cellen in de mucosa van de maag

A
  • Pariëtale cellen zitten in de fundus en corpus van de maag en produceren HCL en IF.
  • Muceuze (nek) cellen zitten in de cardia en zijn verantwoordelijk voor de mucusproductie. Deze mucines fungeren als coating en zorgen ervoor dat door de cellen, de maag niet aangetast wordt door de lage pH of door alle enzymen die daar rond circuleren.
  • Hoofdcellen produceren pepsinogeen, dit is een voorloper van pepsine.
  • De gastrine cel (g-cel) in het antrum produceert gastrine (endocrien). De D-cel: somatostatine (remt de g-cellen, negatieve feedback).
  • De enterochromaffiene cel produceert histamine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

reflexbogen van de bolus onderweg van mond naar anus

A

De rekreceptoe bij de bolus geeft een signaal via interneuronen richting de kringspieren, waarbij achter de bolus contractie plaatsvindt (onder invloed van ACh) en voor de bolus relaxatie (onder invloed van NO en VIP). Tegelijkertijd gaat een signaal naar de lengtespieren voor contractie (onder invloed van ACh).
Bij emesis (overgeven) keert het hele proces om.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

fasen tijdens het eten

A
  • cephale fase: het zien van voedsel is al genoeg om de maag te activeren
  • gastrische fase: als je voedsel ruikt of ziet, stimuleert dit de maag tot de productie van maagsappen (endocriene cellen)
  • intestinale fase: een regelsysteem in het duodenum bestaande uit hormonen en het zenuwstelsel en oefent invloed uit op de activiteit van de maag. Is het te zuur, dan wordt de HCl-afgifte geremd. Te alkalisch (basisch) leidt tot extra stimulatie van de HCl-afgifte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

terugkoppelingssysteem in de duodenum

A

Hier bevinden zich chemoreceptoren die de samenstelling meten van wat er vanuit de maag geloosd wordt. Als er heel veel eiwit, vet en zuur in het duodenum terecht komt, wordt de maag geremd en gaat de pylorus dicht. Als dit te weinig is, gaat de pylorus juist open.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar bevinden zich pacemaker cellen in de maag?

A

In het cardia deel, deze bepalen het ritme van contractie van de hele maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

functie fundus en corpus

A

het opslaan van voedsel zonder dat de druk veel toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe werkt de maag motoriek?

A

Als je veel eet, dan rekt de fundus uit. Hierdoor neemt de ruimte in de maag toe waardoor je voedsel in de maag kunt opslaan. Dit geeft druk op de buik. Je hebt een gevoel van verzadigdheid. In de maag zit een relaxatie mechanisme (receptieve relaxatie) om de opslag te verzorgen. De informatie dat er uitrekking moet plaatsvinden, gaat via de efferente en afferente neuronen van de nervus vagus. In dit deel worden ook spijsverteringssappen toegevoegd. Het antrum van de maag is het deel wat de contractie en dus het kneden van de voedselbrij doet. Retropulsie (het voedsel terugduwen richting corpus) vindt plaats, totdat de brij tot klein genoeg is vermalen. De pylorus is een sterke kringspier en vormt de uitgang van de maag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat gebeurt er als het mechanisme van receptieve relaxatie verstoord is?

A

Dit is bijvoorbeeld zo bij diabetes of nervus vagus problemen. Deze mensen kunnen alleen kleine porties eten, omdat de maag niet kan uitdijen/ontspannen. Druk in de maag zal dan erg toenemen in vergelijking met een normale maag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

motorprogramma in de dunne darm

A
  • Receptieve relaxatie en het voortduwingsproces gebeurt via inhibering van het stukje darm voor de voedselbrij.
  • Ook vindt er comparimalisatie plaats: stukjes voedsel worden in kleine porties gekneed. Dit zorgt ervoor dat de voedselbrok goed verdeeld en verteerd wordt.
  • Als het voedsel eenmaal goed verteerd is, wordt voedsel over grotere afstanden sneller voortgeduwd. Zo kan voedsel in een grote golfbeweging van boven naar beneden gaan.
  • Het motorprogramma kan ook worden omgekeerd en dan ga je overgeven.
  • Overgeven/misselijkheid verloopt via de nervus vagus en het parasympathische zenuwstelsel. Dit kan ontstaan als gevolg van pijn, walging of informatie uit anderen systemen (bijv. zeeziek of wagenziek).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

onderdelen motoriek dunne darm

A
  • segmentale insnoeringen
  • pendelbewegingen: heen-en-weer bewegingen van het voedsel door de dunne darm
  • rimpelingen van het slijmvlies
  • darmvlok bewegingen
  • peristaltische bewegingen
    De motoriek is belangrijk voor de verdere vertering en opname van stoffen
44
Q

migrating myoelectric complex (MMC)

A

Het hongergevoel is een soort samentrekking van de maag. Als je niet eet, komt er een programma (MMC) op gang, wat er voor zorgt dat je hele maag-darmkanaal in één keer wordt schoongespoeld. Dan zie je hele sterke contracties, die beginnen bij de maag. De contractie loopt door tot aan de dikke darm. Daar stopt het. De pylorus gaat gedurende dit systeem open staan. Pas als je weer gaat eten, ontstaat er weer normale activiteit.

45
Q

proces van defecatie

A

In de dikke darm wordt de brij ingedikt, opgeslagen en uiteindelijk verwijderd. Defecatie is deels een autonoom en deels een animaal proces. De interne sphincter staat niet onder invloed van de wil. De externe sphincter is onderdeel van het animale zenuwstelsel en staat dus wel onder invloed van de wil. De interne anale sphincter is glad spierweefsel en geeft aandrang tot defecatie. De externe anale sphincter staat deels wel onder invloed van wil (en heeft dus dwarsgestreepte spieren), want je kunt je ontlasting tot op zekere hoogte ophouden.

46
Q

Wat gebeurt er als in de dikke darm de plexus niet goed is aangelegd?

A

De modulatie kan dan zo zijn dat er in een bepaald deel van de dikke darm altijd contractie is (ziekte van Hirschsprung). Het voedsel kan in dat geval niet (goed) langs de vernauwing en hoopt op. Dit moet uiteindelijk operatief verholpen worden.

47
Q

spieren met betrekking tot defecatie

A

Uitrekking van spieren in de zijwand van het rectum geven een signaal af aan het ruggenmerg, waardoor de m. sphincter ani internus ontspant. De m. sphincter ani externus kan ontspannen onder invloed van de wil.

48
Q

functies dikke darm

A
  • reabsorptie van water en ionen
  • vergisting
  • opslag van afval
  • defecatie van afval
49
Q

Waaruit bestaat het systema urinaria?

A
  • nieren
  • urineleidiers
  • blaas
  • urethra
50
Q

lagen om de nier

A
  • capsula fibrosa: ligt strak om de nier heen
  • capsula acidose: vet kapsel, bestaat uit twee delen (1) perirenaal vet (binnen het fascia renalis) en (2) pararenaal vet (buiten het fascia renalis)
  • fascia renalis: vlies los om de nier en het capsula acidose heen
51
Q

wandelende nieren

A

De nieren zijn beweeglijk. Ze liggen enigzins los en gaan met de ademhaling mee op en neer, doordat ze verbonden zijn met het diafragma. Zo kan het zijn dat je in bepaalde fasen van de ademhaling pijn voelt als er iets mankeert aan je nieren. Als je veel vet verliest tijdens een ziekbed, kun je ook het capsula acidose verliezen. Dan komen de nieren veel losser te liggen.

52
Q

zwerfnier

A

Als een nier zelf afdaalt. De nier heeft dan geen goede bloed aanvoer/afvoer meer. De ureter kan dan ook knikken. De nier kan dan de urine niet meer afvoeren. Dan hoopt de urine op in de nier en kan de nier afsterven.

53
Q

lymfeafvoer nieren

A
  • knopen aan de linkerzijde heten de pre-cavale knopen, de laterale-cavale knopen en de recto-cavale knopen. De lymfevatenn vanuit de nieren gaan vanuit de knopen naar de ductus thoracicus. Dit brengt de lymfe terug naar de v. subclavia.
  • In het geval van de rechter nier zitten de knopen op dezelfde wijze georiënteerd rond de aorta. Zo zijn hier (aan de rechterzijde) aanwezig de pre-aortische knopen, de lateraal-aortische knopen en de recto-aortische knopen.
54
Q

cyste

A

Een met vocht gevuld blaasje. Een polycysteuze nier geeft wel problemen. Dan zit de nier helemaal vol met cysten en verliest de nier een groot deel van zijn capaciteit. Dit heeft meestal een erfelijke oorzaak.

55
Q

tumoren nier

A

Deze kunnen niersparend verwijderd worden, tenzij de kanker te sterk is uitgebreid of de tumor te groot is. Dan moet de hele nier verwijderd worden.

56
Q

niertransplantatie

A

Een donornier wordt geplaatst in het bekken, omdat hier de genoeg ruimte is. De arterie en de veen van de donornier worden dan op de iliacale vaten aangesloten. Een stukje ureter wordt ook aangesloten op de blaas. Als de oude nieren geen probleem kunnen geven voor de toekomstige gezondheid van de patiënt, blijven ze in het lichaam zitten. Ze zijn dan a-functioneel, maar ook niet gevaarlijk.

57
Q

nierstenen

A

Nierstenen kunnen in de nieren, het nierbekken, de ureter, de blaas en in de urethra zitten. Door middel van een steenvergruizer (hoge trillingen) moet de steen vergruisd en uitgeplast worden. Als dat niet werkt, moet de steen operatoef worden verwijderd.

58
Q

bochten die in het systeem gevoelig zijn voor obstructies door nierstenen

A
  • de overgang van pelvis renalis naar ureter
  • daar waar de ureter onder twee bloedvaten doorgaat, de a. en v. testicularis of ovaria
  • de bocht van het oversteken van de ureter over de iliaca communis
  • bij de blaas wordt nog een laatste bocht gemaakt
59
Q

verschil in sphincters tussen mannen en vrouwen

A
  • Mannen hebben 2 sphincters, één net onder de blaas/net boven de prostaat, de interne sphincter van de urethra. Onder het diaphragma zit nog een externe sphincter. Dit is om te voorkomen dat het ejaculaat in de blaas terecht komt.
  • Vrouwen hebben alleen een externe sphincter.
60
Q

manieren om een katheter aan te brengen

A

1) Als de blaaswand vult, gaat hij omhoog en komt bij boven het os pubis uit. Vanaf dat punt kun je een naald inbrengen (blaaspunctie) richting de blaas. Zo prik je ook niet in het peritoneum.
2) Een blaaskatheter inbrengen is lastiger bij de man dan bij de vrouw. Bij de man moet je de penis recht houden, zodat de hele urethra recht is. Vervolgens moet je de katheter binnenin ook nog een keer draaien om in de blaas uit te komen.

61
Q

tumor in/rond de urethra

A

Door deze obstructie kan de urine veel te lang in de blaas blijven zitten, waardoor er hypertrofie kan ontstaan in de spierlaag.

62
Q

functie bekken

A
  • belangrijk voor voortplanting, bevat geslachtsorganen
  • uitscheiden van afvalstoffen: het urinewegstelsel en de darmen komen uit in het bekken
  • de bekkens hebben een centrale positie in de houding en bewegingen van het lichaam
63
Q

diaphragma pelvis

A

m. coccygeus en m. levator ani spiergroep

64
Q

m. levator ani spiergroep

A
  • m. iliococcygeus: tussen coggygis en loopt door naar arcus tendineus (een bindweefselrand die vast zit aan obturatorius internus)
  • m. pubococcygeus: begint bij os pubis en loopt door tot m. coccygis
  • m. pubprectalis: begint bij os pubis, loopt achter het rectum langs en komt terug in de vorm van een lus bij het os pubis
65
Q

functie bekkenbodemspieren

A
  • het op z’n plaats houden van de buikorganen
  • het opvangen van de buikdruk
  • het helpen bij mictie en defecatie
66
Q

levatorpoort

A

een opening tussen de mm. pubocuccygei

67
Q

de erectie als hemodynamisch proces

A
  • De zwellichamen krijgen bloed vanuit de a. dorsalis penis, die afkomstig is van de a. pudendus. In het corpus cavernosum zitten gekronkelde arteriën met daaromheen aangespannen spierweefsel (trabeculair spierweefsel). Omdat deze spieren strak aangespannen zijn, kan er niet veel bloed in de zwellichamen komen waardoor de penis slap is. Wanneer er sprake van een erotische prikkel is, ontspannen de spieren onder de invloed van parasympatische activatie.
  • Door de extra bloedtoevoer die dan mogelijk is, ontstaat er een verhoogde bloeddruk en zwellen de zwellichamen op, waardoor de penis in een erecte toestand komt. De afvoerende venen zijn vrijwel dichtgedruk, zodat de erectie in stand blijft. Daarnaast zorgt het vlies rond de penis voor extra tegendruk.
  • Het celweefsel van het corpus cavernosum is anders dan dat van de corpus bulbus spongiosum, omdat de urethra door de corpus bulbus spongiosum gaat en niet dichtgedrukt mag worden.
68
Q

Wat is viagra?

A

Het werd eerst ontwikkeld om agina pectoris te behandelen, maar bleek voor mannen een gunstige seksuele bijwerking te hebben. De n. cavernosum is actief wanneer er een seksuele prikkel is (parasympatische stimulatie).

69
Q

Hoe werkt viagra?

A
  • Door de NANC-zenuw wordt NO afgegeven, wat guanylaat cyclase activeert. Dit zet GTP om in cGMP. Vervolgens neemt de calciumconcentratie in de spiercellen af, hierdoor gaan de spieren ontspannen. Fosfodiësterase 5 kan cGMP afbreken tot GMP. Door de afname van cGMP gaat de calciumconcentratie omhoog. Dit leidt tot spiercontractie, waardoor het bloed uit de vaten wordt geperst en de penis weer slap wordt.
  • Viagra remt de fosfodiësterase 5, zodat cGMP niet wordt afgebroken en de spieren ontspannen blijven. Dit leidt tot een langdurige erectie. Viagra werkt dus pas bij een erotische stimulatie. Belangrijk is om te realiseren dat viagra niet helpt bij het krijgen van een erectie, maar bij het behouden van een erectie. Tegenwoordig is er naast viagra ook sidenafil, tadalafil (weekendpil) en vardenafil.
70
Q

temperatuurregulatie in de testis

A
  • De v. testicularis vormt een groot netwerk om de a. testicularis. Dit is de plexus pampiniformis. In de plexus vindt er warmteuitwisseling plaats tussen de vene en de arterie. Het arteriële bloed wordt zo afgekoeld.
  • Om de zaadstreng zit de m. cremaster. Als deze spier aantrekt, worden de testes een klein beetje naar het lichaam getrokken voor extra warmte. Ondanks het feit dat dit een dwarsgestreepte spier is, kan men deze (over het algemeen) niet op eigen wil aansturen.
  • In het scrotum zit de m. tunica dartos. Deze spier laat het scrotum samentrekken, de oppervlakte van het scrotum wordt kleiner, waardoor het warmte kan vasthouden.
71
Q

retrograde ejaculatie

A

Indien de sphincter internus niet meer functioneert, kan het ejaculaat de blaas in stromen, wat een droog orgasme tot gevolg heeft.

72
Q

soorten tumoren in de prostaat

A
  • Het kwaadaardige type, het carcinoom, bevindt zich achterin de prostaat en is via het rectum te voelen.
  • Het goedaardige type ligt om de urethra en kan voor problemen zorgen bij het plassen.
73
Q

innervatie van het mannelijke geslachtsorgaan: somatosensorische vezels

A

N. pudendus innerveert de glans penis, scrotum huid, penis huid

74
Q

innervatie van het mannelijke geslachtsorgaan: parasympatisch vezels

A

N. splanchnici pelvis innerveert de zwellichamen

75
Q

innervatie van het mannelijke geslachtsorgaan: sympatisch vezels

A

N. hypogastricus innerveert de glandula bulbo-urethralis, ductus deferens, vesicula seminalis prostata (verplaatsing ejaculaat)

76
Q

innervatie van het mannelijke geslachtsorgaan: somatomotorische vezels

A

N. pudendus innerveert de m. ischiocavernosus en m. bulbospongiosus (ejaculaat naar buiten)

77
Q

verschillen bekken mannen en vrouwen

A
  • Het promotorium (het naar ventraal uitstekende deel van het sacrum) steekt bij mannen meer uit dan bij vrouwen. Hierdoor is de bekkeningang van vrouwen groter.
  • De spinae ischiadicae steken bij mannen meer naar mediaal en bij vrouwen meer naar lateraal.
  • De arcus pubis van een man vormt een scherpere hoek (50-60 graden) dan die van een vrouw (80-95 graden)
78
Q

baringskanaal

A

Bij de vrouw de ruimte tussen de bekkeningang en de bekkenuitgang.

79
Q

groottes met betrekking tot het baringskanaal

A
  • bekkeningang: de afstand tussen de symphysis pubica en het promotorium.
  • bekkenuitgang: de afstand tussen de onderkant van os coccygis en de onderkant van de symphysis pubica.
80
Q

ligging van de uterus

A
  • de versio hoek: de hoek tussen de vagina en de cervix uteri
  • de flexio hoek: de hoek teggen de cervix uteri en de corpus uteri
    In een normale situatie is geldt een anteversio en een anteflexio.
    Deze hoeken zijn belangrijk omdat de ligging van de uterus bepalend kan zijn voor de vruchtbaarheid van de vrouw.
81
Q

utero vaginale prolaps

A

Als de uterus door de vagina heen zakt. Dit kan gebeuren als de bekkenbodemspieren, vaak op oudere leeftijd, niet sterk meer zijn.

82
Q

gevolgen van wanneer een bevalling problematisch wordt en de baby heel lang in het geboortekanaal vast zit en er allerlei structuren worden weggedrukt

A

De vergedrukte structuren kunnen geen bloedtoevoer meer hebben. In het weefsel kan dan necrose ontstaan waardoor er fistula’s (doorgangen) kunnen ontstaan. (Fistula’s kunnen ook ontstaan doordat er na een bevalling nog rest zijn achtergebleven in het geboortekanaal.)

83
Q

soorten fistula’s

A
  • vesico-uterine fistula: er ontstaat een doorgang tussen de blaas en de uterus, waardoor er urine uit de blaas in de uterus komt
  • vesicovaginale fistula: er ontstaat een doorgang tussen de blaas en de vagina, waardoor er urine uit de blaas in de vagina komt
  • urethrovaginale fistula: er ontstaat een doorgang tussen de urethra en de vagina, waardoor er urine uit de urethra in de vagina komt
  • rectovaginale fistula: er ontstaat een doorgang tussen het rectum en de vagina, waardoor de faeces uit het rectum in de vagina komt
84
Q

addyi (flibanserin)

A

Een libido verhogend middel dat het belongssysteem in onze hersenen dusdanig beïnvloedt dat het bij vrouwen een verhoogde verlangen en interesse naar seks stimuleert. Testosteron heeft dezelfde werking.

85
Q

innervatie van het vrouwelijke geslachtsorgaan: somatosensorische vezels

A

N. pudendus innerveert de uitwendige geslachtsorganen, clitoris.

86
Q

innervatie van het vrouwelijk geslachtsorgaan: parasympatisch vezels

A

N. splanchnici pelvici innerveert de uterus vagina, clitoris.

87
Q

innervatie van het vrouwelijke geslachtsorgaan: sympatisch vezels

A

N. hypogastricus innerveert de tuba uterina, uterus, vagina.

88
Q

innervatie van het vrouwelijke geslachtsorgaan: somatomotorische vezels

A

N. pudendus innerveert het diaphragma urogenitalis, regio perinealis.

89
Q

reductiedeling

A

het maken van haploïde pakketjes van 23 chromosomen per stuk (mitose)

90
Q

Hoe wordt diversiteit bewerkstelligd?

A
  • door de samensmelting van voortplantingscellen van de vader en de moeder
  • door cross-over tussen chromosomen gedurende de meiose
    Het heeft een evolutionair voordeel om uit een diverse groep mensen te bestaan onder veranderende omstandigheden.
91
Q

gameten

A
  • eicellen (groot)
  • zaadcellen (klein)
92
Q

geslacht is afhankelijk van

A

De aanwezig of afwezigheid van het Y-chromosoom. De gonaden groeien uit tot testis of ovarium. De gang structuren van Wolff of Müller ontwikkelen in een bepaalde richting: man of vrouw.

93
Q

46 XX

A

vrouw
Een laag niveau testosteron zorgt voor de vrouwelijke ontwikkeling van de genitalia, de vrouwelijke hersenontwikkeling en secundaire geslachtskenmerken tijdens de puberteit. De gangen van Müller zullen de eileiders en baarmoeder vormen. Oestradiol zal dan een belangrijke functie spelen in de ovariumfunctie en cyclus en verder voor de borstontwikkeling.

94
Q

46 XY

A

man
Er is testosteron/dihydrotestosteron nodig voor de mannelijke ontwikkeling van de genitalia en voor de mannelijke hersenontwikkeling. Verder zorgt het ook voor spermatogenese, extra spierontwikkeling, stemverlaging, baardgroei en zal borstontwikkeling voorkomen door oestradiol te remmen.

95
Q

45 X

A

vrouw (Turner syndroom)

96
Q

47 XXY

A

man (Klinefelter syndroom)

97
Q

pseudo autosomale regio (PAR)

A

Het stukje wat de X- en Y-chromosomen overeenkomstig hebben. Dit heeft pseudo autosomaal omdat in dit gebied X en Y dezelfde genetische eigenschappen hebben. Daarmee is het zoals een autosoom. X heeft een stuk of 1000 genen. MSY (op de Y) bevat 78 genen voor 27 eiwitten.

98
Q

stappen om van chromosomaal geslacht naar vrouw of man te komen

A

1) de ontwikkeling van het gonadaal geslacht en testikels of ovaria
2) fenotype bepaalt man of vrouw (van binnen, van buiten en in de hersenen)

99
Q

functie SRY-gen (sex determining region Y gen)

A

Dit gen codeert voor een eiwit en dit eiwit is een transcriptie factor. Het kan dus de regulatie van andere genen beïnvloeden, wat later zal zorgen voor de ontwikkeling van de testis.

100
Q

stel er vindt uitwisseling plaats van een te groot gedeelte waardoor het SRY gen aanwezig zal zijn op het X chromosoom

A

46XX mannen zijn onvruchtbaar, want ze hebben geen spermatogenese. Op het Y chromosoom zitten de genen, die nodig zijn voor de spermatogenese. Als je alleen het SRY gen hebt kunnen de testis wel vormen, maar kan geen spermatogenese plaatsvinden.

101
Q

46 XY vrouwen

A

zij hebben een mutatie op het Y chromosoom in het SRY gen waardoor zij onvruchtbaar zijn (het ovarium is niet functioneel)

102
Q

Hoe werkt SRY?

A

SRY zet een ander gen aan, SOX9, wat codeert voor het SOX9 eiwit. Het SOX9 eiwit wordt gevormd en dit heeft naast transcriptiefactor eigenschappen ook nog andere domeinen. SOX9 ligt niet op het Y-chromosoom, maar wordt alleen bij de mannen in de gonaden aangezet. SRY zegt SOX9 gen aan wat ervoor zorgt dat het SOX9 eiwit getranscribeerd wordt en dan ontwikkelt er een testis. Er is strikt tijdsraam waarin de ontwikkeling moet gebeuren, anders is er geen SOX9 vorming en dus geen testis. Rond die tijd ga je zien dat de gonaden op een testis gaan lijken in de zin van de vorming van buisjes en een bepaalde bloedvaten structuur.

103
Q

ontwikkeling van het ovarium

A

SRY zorgt ervoor dat SOX9 gemaakt wordt en dit zorgt ervoor dat FGF 9 gemaakt wordt. De groeifactor FGF 9 zorgt ervoor dat SOX9 gemaakt wordt. Dit is een positieve feedback loop, wat maakt dat de geslachtsdifferentiatie doorzet. In de vrouw moet het SOX9 gen extra onderdrukt worden. WNT-signaling en FOXL 2 (TF) ondrukken SOX9, andersom onderdrukt SOX9 ook weer de WNT-signaling en FOXL2 (TF). SOX9 wordt onderdrukt door factoren die ovarium vorming induceren maar zou altijd de strijd winnen van de onderdrukking waardoor er alsnog testis vorming zal plaatsvinden. Pas wanneer er geen Y chromosoom is en ook geen SOX9 dan kunnen de WNT-signaling en FOXL2 (TF) winnen en zal er ovarium vorming plaatsvinden. Het SRY gen is dus dominant.

104
Q

gangen van Wolff/Müller en hormonen

A
  • Bij de man: het anti-müllerse gang hormoon (AMH) wordt gemaakt, de gangen van Müller gaat ten gronde, door de aanwezigheid van testosteron overleven de gangen van Wolff
  • Bij de vrouw: het anti-müllerse gang hormoon (AMH) wordt niet gemaakt, de gangen van Müller overleeft, door de afwezigheid van testosteron gaan de gangen van Wolff ten gronde
105
Q

ontwikkeling van het mannelijk inwendige genitale stelsel

A

Bij mannen zal, onder invloed van testosteron, de gang van Wolff zich ontwikkelen tot de bijbal, de zaadleider en de zaadblaas. Insulin-like factor 3, een groeifactor, is bepalend voor de indaling van de testis. Testosteron is een steroïd hormoon. Het kan dus de cel in en zich daar binden om aan een adrogene receptor. Deze bindt vervolgens aan het DNA en werkt als transcriptiefactor. Om testosteron te maken zijn enzymen nodig, maar ook voor de vorming van het dihydro-testosteron (DHT) is het enzym 5 alfa-reductase nodig. Dihydrootestosteron bindt met hogere affiniteit aan een androgeenreceptor en dit is belangrijk voor de ontwikkeling van het uitwendige genitaal in de mannelijke richting. In de afwezigheid van het dihydro-testosteron ontstaat een vagina. In de embryogenese is testosteron belangrijk voor de mannelijke hersenontwikkeling.

106
Q

oestradiol

A

Dit vrouwelijke geslachtshormoon ontstaat uit testosteron via aromatase. Oestradiol speelt voor de geboorte geen enkele rol in de geslachtsdifferentiatie, dat komt pas in de puberteit.