Week 8 HC.3 Flashcards

1
Q

Wat is de perinatale periode?

A

Zwangerschapsduur 22 weken tot en met 28 dagen postpartum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer wordt er gesproken van perinatale sterfte?

A
  • Doodgeboorte of sterfte tussen de 22 weken zwangerschapsduur en 28 dagen postpartum
    en/of
  • Bij een onbekende zwangerschapsduur: >500 gram geboortegewicht EN/OF >25 cm kruin-hiellengte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van perinatale sterfte?

A
  1. Prematuriteit
  2. Dysmaturiteit
  3. Aangeboren afwijkingen
  4. Placenta afwijkingen
  5. Infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de rol van een patholoog bij perinatale problemen?

A
  • Perinatale audit: bij ieder kind dat wordt geboren vanaf levensvatbare leeftijd wordt in een team de oorzaken van overlijden besproken.
  • Post mortem: onderzoek placenta, obductie neonaat.
  • Ad vitam: onderzoek van elk weefsel dat als noodzakelijk wordt geacht door de behandelend arts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 7 voorbeelden van placentapathologie

A
  • Te laag gewicht/insufficiëntie
  • Terminale villus deficiëntie
  • Pre-eclampsie (PE)
  • Solutio placentae
  • Intra-uteriene infecties
  • Chronische histiocytaire intervillositis (CHI)
  • Navelstreng probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe verandert de afstand tussen maternaal en foetaal bloed in de placenta tijdens de ontwikkeling? Wat gebeurt er als dit proces verstoord wordt?

A

De afstand tussen maternaal bloed en foetaal bloed wordt kleiner om de overdracht van zuurstof en voedingsstoffen te bevorderen.
Bij elke stoornis hierin zullen compensatiemechanismen optreden:
- Versnelde rijping
- Niet-fysiologische erythroblastosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat het vasculosyncitiële membraan?

A

Uit de celmembranen van endotheel en trofoblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zie je bij terminale villus deficiëntie?

A

Onvoldoende ontwikkeling en uitrijping. De bloedvaten liggen niet mooi tegen het maternale bloed aan, je ziet geen vasculosyncitiële membraan. als er helemaal geen vaten zijn is er sprake van oedeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zie je hier?

A

Terminale villus deficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zie je hier?

A

Hypermature villi, versnelde uitrijping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor soort intra-uteriene infecties komen het vaakst voor?

A

Opstijgende infecties, met name bacteriële verwekkers en soms candida, die via de vagina de vliezen bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem twee voorbeelden van opstijgende intra-uteriene infecties.

A
  • Chorio-amnionitis

- Funisitis: geïnfecteerde navelstreng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar kan een opstijgende intra-uteriene infectie toe leiden?

A

Prematuriteit of het prematuur breken van de vliezen (PROM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zie je hier?

A

Chorio-amnionitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is chronische histiocytaire intervillositis (CIH)?

A

Histiocytaire ontsteking tussen de vlokken en aantasting daarvan. Er zijn macrofagen/histiocyten in de intervilleuze ruimten aanwezig waardoor maternaal bloed niet goed doorstroomt. Ook tasten deze cellen de foetali villi aan waardoor er een gaswisselingsstoornis ontstaat. De pathogenese is onbekend.
Er is een hoge kans op een slechte zwangerschapsuitkomst (IUGR, IUVD), het herhalingsrisico is >80% en dit is belangrijk om te overwegen bij recidiverende miskramen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zie je hier?

A

Chronische histiocytaire intervillositis (CIH)

17
Q

Noem 5 problemen geassocieerd met prematuriteit

A
  • Hyaliene membranenziekte: RDS
  • Bronchopulmonale dysplasie: BPD
  • Necrotiserende enterocolitis: NEC
  • Retinopathie van prematuriteit: ROP
  • Germinale matrix en intraventriculaire hersenbloedingen
18
Q

Wat is het respiratoir distress syndroom (RDS)?

A
  • Meest frequente oorzaak acute respiratoire insufficiëntie bij neonaten
  • Prematuriteit 60% <28 weken, afnemend met zwangerschapsduur
19
Q

Noem 4 predisponerende factoren voor het respiratoir distress syndroom (RDS)

A
  1. Sectio caesarea
  2. Maternale diabetes
  3. Mannelijk geslacht
  4. Gemelli: meerlingen
20
Q

Wat is de pathofysiologie van het respiratoir distress syndroom (RDS)?

A

Er is een gebrek aan surfactant wat normaal gesproken geproduceerd wordt door type II penumocyten. Deze productie wordt gestimuleerd door corticosteroïden die vrijkomen bij de baring.

21
Q

Wat zie je histologisch bij het respiratoir distress syndroom (RDS)?

A
  • Eosinofiele hyaliene membranen in de alveoli
  • Kapotte wanden van de alveoli
  • Veel troep in de luchtwegen
22
Q

Welke preventieve therapie is mogelijk bij het respiratoir distress syndroom (RDS)?

A
  • Prenataal maternale injectie met corticosteroïden

- Postnataal surfactant inhalatie bij de neonaat

23
Q

Wat zie je hier?

A

Hyaliene membranenziekte: respiratory distress syndrome (RDS)

24
Q

Wat zijn de complicaties van het respiratoir distress syndroom (RDS)?

A
  • Bronchopulmonale dysplasie (BPD)

- Retinopathie van prematuriteit (ROP)

25
Q

Wat is bronchopulmonale dysplasie (BPD)?

A

Een soort eindstadium van RDS, dit ontstaat bij chronische RDS. Het geeft het hele leven lang klachten door een verminderd gaswisselingsoppervlak

26
Q

Wanner kun je de klinische diagnose bronchopulmonale dysplasie (BPD) stellen?

A

Als er zuurstofbehoefte is vanaf 28 dagen postpartum

27
Q

Wat zie je bij de histologie van bronchopulmonale dysplasie (BPD)?

A

Een vermindering van heet aantal alveoli met een relatief onrijp beeld van het longparenchym en grote, simpele alveolaire structuren. Er is verlies van de alveolaire septa en dit beeld lijkt op emfyseem.

28
Q

Wat zie je hier?

A

Bronchopulmonale dysplasie (BPD)

29
Q

Wat is necrotiserende enterocolitis (NEC)?

A

Het terminale ileum, coecum en het colon ascendens zijn aangedaan bij premature neonaten <1500 gram. Kenmerken hiervan zijn: necrose, ulceratie en pneumotosis intestinalis (gas in darmwand door gasvormende bacterien) en dit leidt tot perforatie, peritonitis en sepsis.

30
Q

Welke factoren dragen bij aan het ontstaan van necrotiserende enterocolitis (NEC)?

A
  • Darmischemie
  • Bacteriële kolonisatie
  • Enterale voeding
31
Q

Wat zie je hier?

A

Pneumatosis intestinalis

32
Q

Wat is het sudden infant death syndrome (SIDS: wiegendood)?

A

Het plotselinge overlijden van een kind jonger dan 1 jaar, maar NIET in de eerste week, waarvan de oorzaak onduidelijk blijft na grondig onderzoek inclusief complete obductie etc.

33
Q

Noem 6 risicofactoren bij de ouders op SIDS

A
  1. Jonge maternale leeftijd
  2. Roken en drugsgebruik beide ouders
  3. Weinig of geen perinatale zorg
  4. Lage socio-economische status
  5. Kinderen kort op elkaar geboren
  6. Co-sleeping
34
Q

Noem 6 risicofactoren bij het kind op SIDS

A
  1. Prematuren of ex-prematuren
  2. Mannelijk geslacht
  3. Meerlingen
  4. SIDS bij een broertje of zusje
  5. Voorafgaande respiratoire infecties
  6. Hersenstamafwijkingen
35
Q

Wat zie je hier?

A

Alveolaire capillaire dysplasie