Week 8 HC.2 Flashcards
1
Q
Noem voorbeelden van congenitale infecties
A
TORCHES
2
Q
Waar staat het acroniem TORCHES voor?
A
T = toxplasmose O = other - HIV, parvo B19 R = rubella C = cytomegalovirus H = herpes simplex virua S = syfilis
3
Q
Wanneer moet je denken aan een congenitale infectie (TORCHES)?
A
- Dysmaturiteit
- Microcephalie
- Hepatosplenomegalie
- Icterus
- Anemie, trombocytopenie
4
Q
Noem 5 risicofactoren voor neonatale verworven infecties
A
- Vroeggeboorte < 37 weken
- PROM > 24 uur
- Tekenen maternale infectie
- Zware maternale kolonisatie (UWI)
- Vrouw met eerder kind met GBS-ziekte
5
Q
Noem twee voorbeelden van neonatale verworven infecties
A
- GBS
- E.coli
6
Q
Wat is de meest voorkomend congenitale infectie en wat zijn de symptomen?
A
Cytomegalovirus (CMV).
Symptomen: purpura, icterus, petechiën, trombocytopenie.
7
Q
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van een conjunctivitis neonatorum?
A
- Chlamydia trachomatis
- Neisseria gonorrhoeae
8
Q
Wat is het klinisch beeld bij sepsis/meningitis?
A
- Kreunen
- Slechte perifere circulatie: grauw
- Temperatuurinstabiliteit
- Apneu, bradycardie
- Convulsies
- Stil kind