Week 8 Flashcards

1
Q

MGUS monoclonal gammopathy of unknown significance

A

ontstaat na de eerst hit (de eerste afwijkende klasseswitch)
1% van MGUS ontwikkelen zich tot MM per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

asymptomatisch smouldering myeloom

A

wanneer de tweede hit (de tweede afwijkende klasseswitch plaatsvindt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

multipel myeloom symptomen

A

infecties, anemie, vermoeidheid, kromme rug, pijn in skelet, dorst, nierinsufficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer wordt een MM behandeld

A

CRAB
hypercalciemie
renal insufficiency
anemie
botbetrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

behandeling van MM

A

bij patienten onder 65 jaar waarbij CRAB aanwezig is wordt er behandeld met 4-5 chemokuren gevolgd door een autologe stamcelstransplantatie
respons is 80-90%, complete remissie is 20-40% met afwezigheid M-proteine en afwezigheid plasmacellen in beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke drie dingen zijn nodig voor de afweer tegen pneumokokken en waarom

A

milt, immunoglobulinen en complementsysteem
pneumokokken zijn grampositieve diplokokken met een kapsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

risicofactoren voor pneumokokkeninfectie

A

complement deficientie (bij bvb te veel gebruik bij SLE)
hypogammaglobulinemie (MM, CVID, selectieve IgG subklasse deficientie, non-hodgkin lymfoom)
splenectomie (functionele hyposplenie, sikkelcelziekte)
ander zoals corticosteroiden, hiv, alcoholisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe wordt de diangose van pneumokokken pneumonie gesteld

A

gramkleuring van sputum en kweek
als er geen sputum wordt opgehoest een urine Ag test of bloedkweek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

behandeling van invasieve pneumokokken ziekte

A
  • behandeling is penicilline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

preventie van pneumokokken 4 mogelijkheden

A
  1. profylactisch penicilline of amoxicilline na splenectomie
  2. antibiotica (amoxicilline) op zak na splenectomie
  3. vaccinatie met polysacharidevaccin pneumovax (23-valent) of conjugaatvaccin (prevenar) 7 of 13 valent
  4. intraveneus immunoglobulinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diagnostiek van primaire immuundeficienties

A
  1. klinsch beeld
  2. flow cytometrie
  3. genetische analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

flowcytometrie van B en T cellen en NK cellen
CD3 en CD19

A

Bcellen: CD3-, CD19+
Tcellen: CD3+, CD19-
NK cellen: CD3-, CD19-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

makrers CD19, CD20, CD10

A

CD10 voorloper B-cel
CD19 pan B-cel (CD19 is nodig tijdens activatie van B-cellen)
CD20 rijpe B-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat wordt er onderzocht dmv flocytometrie bij primaire immuundeficienties

A
  1. aantal B, T, NK cellen
  2. eiwitexpressie voor analyse van voorloper B-cel differentiaite in het beenmerg
  3. analyse van perifere B-cel subsets (geheugen, plasma of transitioneel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom is genetische analyse bij primaire immuundeficientie belangrijk

A

diagnose, prognose, behandeling (gentherapie), preventie
geeft basis voor genetische counceling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gevolg van XLA op immuniteit tegen bacterien, schimmels, virussen
vanaf wanneer is XLA op te sporen

A

cellulaire immuniteit tegen virussen en schimmels wel nog in tact
XLA leidt tot infecties met pyogene bacterien als streptokokken
XLA is op te sporen vanaf 3 maanden omdat lichaam dan zelf immunoglobulinen hoort te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

XLA genetisch defect

A

X gebonden defect in BTK gen
hierdoor blokkade van signalering tijdens B-cel differentiatie in het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

X gebonden SCID

A

defect in het IL2RG gen wat belangrijk is in veel cytokinereceptoren
zorgt voor NK en T-cellen die aangedaan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

klinische heterogeniteit van primaire immuundeficienties

A

een ziektebeeld kan meerdere gendefecten ten grondslag hebben
een gendefect kan verschillende klinische symptomen veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hielprik naar SCID

A

er wordt gezocht naar de aanwezigheid van TRECs t cel receptor excisie cirkels
bij vroege diagnose is overleving 90%, anders is deze 40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

primaire immuundeficienties meest tot minst voorkomend

A
  • antistofdeficientie met B-cel defect
  • fagocytendeficientie
  • t cel deficientie
  • complementdeficientie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

class switch defect door autosomaal dominaten AICDA mutatie

A

AICDA maakt AID
geen IgA of IgG antistoffen
recideverende KNO infecties, buikpijn, koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

criteria waar aan moet worden voldaan voor CVID

A
  • recidiverende infecties
  • verlaagd IgG
  • verlaagd IgM en/of IgA
  • > 4 jaar
  • afwezige/slechte vaccinatierespons of verlaagde switched memory b cellen
  • andere oorzaken an hypogammaglobulinemie zijn uitgesloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

diagnose van CVID wordt vaak wanneer gesteld?
wat is er te zien tijdens immunologisch onderzoek?

A

vaak laat gesteld doordat klachten onschuldig lijken totdat ze in elkaar verband worden gelegd
bij immunologisch onderzoek worden er normale B-cel aantallen gevonden maar verlaagde switched geheugen b cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

complicaties van CVID

A
  • herhaalde luchtweginfecties
  • bronchiectasieen
  • autoimmuunziekten
  • granulometeuze ziekte
  • maligniteiten
26
Q

behandeling van primaire immuundeficienties bestaat uit

A

antiobiotica profylaxe (vaak chronisch) en immunoglobuline suppletie

27
Q

voor en nadelen intraveneus immunoglobulinen

A

voordelen:
1 keer per maand
1 injectie plaats per keer

nadelen:
niet zelfstandig maar door verpleegkundige
schommeling in spiegel
meer reacties als koorts, allergie
iv toegang soms moeilijk

28
Q

voor en nadelen van subcutaan immunoglobulinen

A

voordelen
- meest constante spiegels
- minste reacties
- zelfstandig na training

nadelen
- 1 x per week
- meerdere infusieplekken per keer

29
Q

wat is facilitated subcutaan immunoglobulinen en wat zijn voor en nadelen ervan

A

hyaluronidase met immunoglobulinen wat ruimte creeert zodat er meer immunoglobulinen in 1 keer kunnen worden toegediend
voordelen:
1 x per maand
1 infusieplek per keer
zelfstandig thuis na training

nadelen
iets meer reacties
schommelende spiegels

30
Q

STAT3

A

transcriptiefactor voor Th17

31
Q

wat gebeurt er bij te weinig STAT3 activatie

A

hyper igE syndroom
herhaalde infecties:
- bacteriele infecties
- cold abcess formatie
- chronische mucocutane candidiasis
- virale heractivatie van HSV, EBV, VZV
osteoporose
eczeemw

32
Q

wat gebeurt er bij te veel STAT3 activatie

A

normaal igE, laag IgG
- recediverende infecties/ auto-immuniteit
- immuungerelateerde longziekten
- inflammatie maag darmen (poliepen)
- uveitis
- groeiachterstand
- mentale beperking
- hormonale ziekte (schildklier)
- hepatisch dysfunctie

33
Q

prevalentie immuundeficienties

A
  1. IgA deficientie
  2. CVID
  3. IgG subklasse deficientie
  4. SICD
  5. XLA
  6. Hyper-IgM syndroom
34
Q

welke prognose is slechter tussen XLA en CVID

A

CVID heeft een slechtere prognose omdat er veel meer delen van het immuunsysteem zijn aangedaan terwijl XLA een zuiver B-cel probleem is

35
Q

granulomateuze ziekte bij CVID

A

granulomatous lymphocytic ILD bij CVID komt in 8-10% procent voor en geeft hele slechte prognose
granuloomvorming wordt behandeld met immunosuppressiva

36
Q

IgA deficientie criteria

A
  • igA < 0,07 g/L
  • IgG en IgE normaal
  • andere oorzaken van hypogammaglobulinemie uitgeloten
  • > 4 jaar
37
Q

waar moet op worden gelet bij igA deficientie

A

maakt de patienten antistoffen tegen IgA? bij bloedtransfusie zou er dan een immunologische reactie kunnen optreden
Vaccins (polysacharide non-respons) die de t-cel onafhankelijke B-cel activatie in milt stimuleren werken minder goed????

38
Q

Kenmerken van IgG subklasse deficientie

A
  • < 10% van de vaccinatie respons
  • kan zich ontwikkelen tot CVID
  • herhaalde luchtweginfecties
    IgG1 def: gerealteerd aan andere subklasse def
    IgG2 def: gerelateerd aan IgA def
    IgG4 def is immuunremmend dus eigenlijk geen immuundef
39
Q

kenmerken van X-linked hyper IgM

A

normaal of verhoogd IgM met sterk verlaagd IgG door CD40L defect
herhaalde bacteriele infecties en opportunistische infecties zoals pneumocystis carinii pneumonia
chronische of intermitterende neutropenie (waardoor orale ulcera)

40
Q

oorzaken van class switch defecten kunnen liggen in

A

CD40
CD40L
NEMO
UNG
AID

41
Q

DD van hypogammaglobulinemie

A
  • maligniteit (b-cel lymfoom)
  • systemische ziekte waardoor verlies van IgG (diarree, nefrose, brandwonden)
  • medicatie geinduceerd (corticosteroiden)
    albumine is kleiner dan IgG dus als er IgG verlies is is er ook albumine verlies. Bij laag IgG maar normaal albumine is de oorzaak niet verlies
42
Q

op welke afweer hebben immunoglobulinedeficienties effect

A

niet op de virale afweer of op urogenitale infecties
wel vaker sinusitis, OMA, bronchitis en pneumonie

43
Q

transiente hypogammaglobulinemie

A

de eerste maanden gebruikt het kind IgG via placent en IgA van borstvoeding maar dit begint te dalen na geboorte. Rond maand 6 is er een transiente hypogammaglobulinemie omdat IgG van moeder gedaald is en eigen productie langzaam op gang komt

44
Q

wanneer bereiken IgA en IgG waardes volwassen niveau

A

IgM stabiliseert eerst
IgG tussen 4-8 jarige leeftijd
IgA in pubertijd

45
Q

prenatale immunoglobuline productie

A

vanaf de 4de maand van de zwangerschap
bij infectie met rubella of CMV is hoge concentratie in navelstrengbloed van IgM

46
Q

welke cellen/cytokinen zijn verhoogd/verlaagd tijdens de immuuntolerante staat van baby;’s

A

laag:
-Th1 (tegen intracellulaire pathogenen)
-TLR stimulaite
-IFN-1, IFN-gamma, IL-12

Hoog:
-Th2, Th17 (tegen extracellulaire pathogenen)
-Treg
-IL-10, IL-6, IL-23, IL-1beta

47
Q

welke infecties zijn hefgtiger bij kinderen

A

CMV, HBV, HIV

48
Q

immune aging

A

aanpassing en remodelling van immuunsysteem door blootstelling aan interne en externe agentia gedurende tientallen jaren

49
Q

inflammaging

A

laaggradige chronische ontsteking met continue Ag aanwezigheid, continue inflammatoire cytokinen en schade (bvb is DM2)

50
Q

immunosenescence

A

functieverlies van immuunsysteem als gevolg van veroudering (maligniteiten, vaccinatieproblematiek)

51
Q

immunosenescence van innate immuunsysteem

A

verminderde activtiet van NK cellen en neutrofielen
TLR disregulatie op monocyten en macrofagen
integratie tussen innate en adaptieve immuunrespons is verminderd

52
Q

immunosenescence van B cellen

A
  • b cel productie van beenmerg neemt af
  • verschuiving in BCR repertoire zodat selectief marginale b-cellen (T-cel onafhankelijk)overblijven
    –> hierdoor is er mogelijk meer auto-antistof productie
53
Q

Meten van T-cel aging

A
  • lengte van telomeren
  • aantal van TRECs (t-cel-receptor excision circles)
  • (oligo)klonale T-cel uitgroei: meten van de vernauwing van T-cel repertoire
54
Q

Er is sprake van een innate immunosenescence risicoprofiel als

A
  1. NK cellen en neutrofielen minder actief
  2. TLR disregulatie van monocyten en macrofagen
55
Q

Er is sprake van een adaptief immunosensescence risicoprofiel als

A
  1. CD4+/CD8+ < 1
  2. veroogde inflammatoire cytokinen
  3. verhoogde CD8+/CD28- T cellen
  4. seropositief voor CMV
56
Q

Vaccinatie bij ouderen wordt bemoeilijkt omdat
methoden hier tegen zijn

A
  • vertraagde immuunrespons
  • verminderde functie T helper cellen
  • lagere serum AB titers
  • snellere afname AB titers
  • slechtere serumconversies
    methoden hier tegen zijn
    DNA gebaseerde vaccins, TLR agonisten, adjuvantia
57
Q

waardoor worden hyper IgE syndroom veroorzaakt

A

loss of function STAT3
uitval DOCK8

58
Q

DOCK8 functie

A

hangt onder membraan en speelt een rol bij signalering in de immunologische synaps

59
Q

hyper stat 6

A

elk voedingsmiddel zorgt voor allergische reactie

60
Q

immunosenescence van T cellen

A
  1. verminderde T-cel output door thymus verkleining en vervetting
  2. verkorting van telomeren
  3. replicatie senescence
  4. (oligo)klonale uitgroei van TCR repertoire
  5. uitputting door continue antigeenpresenatie als gevolg van latente virussen
  6. T-cel verschuiving van naief naar geheugencellen
  7. verdwijnen van CD28 waardoor minder IL-2