Week 6 Flashcards

1
Q

Vormen van immunologische tolerantie

A

centrale tolerantie: klonale deletie van auotreactieve B- en T-cellen in in primaire lymfoide organen
perifere tolerantie: anergie en supressie in secundaire lymfoide organen
- klonale anergie ontstaat doordat alleen signaal 1 van T-cel activatie plaats vindt (TCR + HLA met Ag)
- supressie door Tregs
*autoreactieve T-cellen kunnen door klonale deviatie uitrijpen tot Tregs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

klonale deletie van T-cellen voor centrale tolerantie

A

T-cellen ondergaan eerst positieve selectie voor zwakke binding met HLA molecuul
Dan ondergaan ze negatieve selectie voor binding met lichaamseigen Ag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onderscheidende transcriptiefactor Treg

A

FOXP3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Treg cellen 4 manieren van remmen van immuunrespons

A
  1. CTLA-4 bindt aan CD80/CD86 op APC waardoor CD28 niet kan binden
    cel komt in anergie
  2. wegvangen van IL-2 dmv CD25 (IL-2 is een belangrijke groeifactor voor T-cellen)
  3. productie van suppressieve cytokinen IL-10 en TGF-beta
  4. productie van cytotoxisch granzym
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

7 manieren waarop tolerantie wordt doorbroken

A
  1. T-cel en Ag onafhankelijke autoreactieve-B-cel activatie (bvb door EBV)
  2. Ag onafhankelijke autoreactieve-T of B-cel activatie door superantigenen (bvb staphylococcus enterotoxine B)
  3. molecular mimicry: kruisreactie bij infectie door micro-organisme waarvan Ag erg lijkt op auto-antigen
  4. bystander activatie: co-activatie van auto-reactieve lymfocyten bij infectie
  5. vrijkomen van auto-antigenen uit immune priviliged sites
  6. vorming van neo-antigenen door haptenisatie en modificatie door geneesmiddelgebruik
  7. verlies/afwezigheid van Treg cellen door cytostatica en immuunsuppresiva (auto-reactieve t-cellen komen sneller terug)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Guillian barree syndroom omzeilen van tolernatie

A

Guillian barre syndroom is een voorbeeld van molecular mimicry en gaat vaak gepaard met een infectie door campylobacter jejuni (diarree)
Het lipooligosaccharide mimicking GM1 op de bacterie lijkt erg op gangliosidose GM-1 van zenuwcellen. De anti-GM1 antistoffen vallen het membraan aan van de zenuwcel; dit leidt tot zenuwuitval
de infiltratie van macrofagen in zenuwen leidt tot verlamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sympatische opthalmopathie omzeilen van tolerantie

A

voorbeeld van vrijkomen van auto-antigenen uit immuunpriviliged sites door schade aan het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

IPEX syndroom

A

X gebonden defect in FOXP3 gen leidt tot een afwezigheid van Tregs. Dit uit zich in orgaan-specifieke en systemische auto-immuniteit voornamelijk in de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

effect van omgevingsfactoren op ontwikkeling van auto-immuniteit

A

stress: corticosteroiden remmen inflammatie
zonlicht: UV veroorzaakt schade
infectie: kan kruisreactie veroorzaken
geneesmiddelgebruik: kan zorgen voor haptenisatie en vorming van neo-antigenen
voedsel: glutenovergevoeligheid kan coeliakie veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bepaalde auto-immuunziekten zijn gerelateerd aan specifieke MHC-gen allelen

A

HLA-DR3: SLE, ziekte van graves, ziekte van addison
HLA-DR3/4: DM type 1, auto-immuun hepatitis
HLA-DR4: reumatoide artritis
DLA-DR5: hashimoto thyreoiditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

autoimmuniteit vs autoimmuunziekte

A

autoimmuniteit is de normale fysiologische respons op lichaamseigen structuren voor bvb het opruimen van immuuncomplexen of verouderde cellen. auto-immuunziekte zorgt voor weefselbeschadiging, ziekte en verstoring van de fysiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

5 postulaten van witebsky

A
  1. De aanwezigheid van auto-antigenen en/of cellulaire auto-reactiviteit
  2. Goed gedefinieerd auto-antigen
  3. Auto-reactiviteit kan worden overgebracht op gezond persoon door transfer van auto-antigen of auto-reactieve lymfocyten
  4. een vergelijkbare immuunrespons kan worden opgewekt in proefdier
  5. immunisatie van proefdier met auto-antigen moet een vergelijkbare ziekte doen ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De pathogenese van auto-immuunziekte kan verlopen middels overgevoeligheidsreacties

A

type 2: auto-reactieve IgG antistoffen herkennen cel en zorgen voor complement activatie en/of fagocytose (bvb hemolytische anemie)
type 3: antistoffen vormen een immuuncomplex, er is neerslag en zo ontstaat ziekte (bvb glomerulonefritis)
type 4: auto-reactieve cytotoxische t-cellen zorgen voor directe weefselschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Typen auto-antistoffen

A

Natuurlijke autoantistoffen
Autoantistoffen bij auto-immuunziekte:
- direct pathogene autoantistoffen gericht tegen bvb receptor
- secundaire antistoffen die gevormd worden na vrijkomen van antigenen door weefselbeschadiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klinische belang van aantonen van autoantistoffen

A

diagnose, prognose en monitoren van ziekteprogressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorbeelden van biologicals van vroeger

A

insuline werd verkregen uit dieren. probleem was: tijdrovend, werd herkend als lichaamsvreemd, hoge doseringen nodig, geen constante werking
groeihormoon werd verkregen ui de hypofyse van overledenen. probleem was: te weinig beschikbaar, risico op infectie met prionen; Creutzfeldt-Jacob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

recombinant DNA technologie voor productie van biologicals

A

gen voor productie van bvb groeihormoon wordt ingebracht in plasmide dat wordt getransplanteerd in snelgroeiende bacterie die gekweekt wordt: veelvuldigeproductie van het groeihormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

productie van monoklonale antistoffen als biologicals

A

muizen worden geinfecteerd met micro-organisme. muis gaat dan antistoffen produceren tegen dit micro-organisme. deze antistofproducerende cellen worden gerecombineerd met snelgroeiende tumorcellen (bij voorkeur multipel myeloom cellen) –> zo is er snelle een veelvuldige productie van antistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

voorbeelden van biologicals

A
  • insuline
  • groeihormoon
  • EPO
  • monoklonale antistoffen
  • vaccins
  • fusie-eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

8 verschillen tussen chemisch geproduceerde moleculen en biologicals

A
  1. klein vs groot molecuul
  2. simpel vs complex productieproces
  3. tablet vs injectie
  4. laag vs hoog contaminatie risico
  5. proces duidelijk beschreven vs proces variabel
  6. simpele analytische technieken vs complexe analytische technieken
  7. beheersbare vs minder beheersbare processen
  8. laag productie verlies vs productieverlies dat hoog kan zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

biopharmaceuticals zijn een heterogene mix van structureel gerelateerde isovormen door variaties in het productieproces. variaties ontstaan door:

A
  • glycosylatie is afhankelijk van vele factoren, de regulatie ervan is nog onbegrepen
  • fouten in de translatie van het biopharmaceutical
  • fouten in RNA splcing
  • proteolytische klieving van eiwitten
  • opslagcondities
  • posttranslationele modificaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

biosimilars

A

hebben dezefelde aminozuurvolgorde als de biological maar een andere glycosylatie en zijn reverse ontwikkeld
ze worden door andere cellen gemaakt dmv een ander proces
er wordt minder getest op veiligheid bij biosimilars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

fusie-eiwitten

A

Fc gedeelte van IgG met ipv Fab gedeelte een fusie-eiwit receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

effect van neonatale Fc receptor op gebruik van IgG antistoffen als medicatie

A

neonantale Fc receptor zorgt bij opname van IgG dat het antigeen in het endosoom blijft en IgG weer wordt uitgescheiden: dit recyclingsmechanisme geeft IgG een lange halfwaardetijd
Als zwangere vrouwen worden behandeld met antistoftherapie (bestaande uit IgG) zal dit overgebracht worden naar de placenta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe kan medicatie ingezet worden om inflammatoire cytokines weg te vangen

A
  • monoklonaal antilichaam tegen cytokine receptor
  • monoklonaal antilichaam tegen cytokine zelf
  • toediening oplosbare receptor die het cytokine wegvangt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

klinische presentaties van glomerulonefritis

A

macro/microscopische hematurie, nefritisch syndroom, nefrotisch syndroom, ‘rapidly progressive’ glomerulonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

DD van macroscopische hematurie

A

blaaskanker moet eerst worden uitgesloten
hematurie in combinatie met proteinurie is wel aanwijzing voor nierziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

IgA nefropathie + behandeling

A

ontstaat enkele dagen na infectie
IgA is afwijkend door andere glycosylatie: immuunsysteem herkent het als lichaamsvreemd
anti-IgA en IgA vormen immuuncomplexen die neerslaan in het mesangium van de nier
dit veroorzaakt hematurie en proteinurie
behandeling bestaat uit ACE remmers en SGLT 2 remmers (zorgen voor glucosurie en natriurese)
vroeger ook prednison maar dit verminderd alleen de proteinurie niet het eindstadium nierfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

nefrotisch syndroom + meestvoorkomende vorm
hoe heet deze vorm

A

nefrotisch syndroom ontstaat door schade aan podocyt waardoor filtratiefunctie verloren gaat, proteinurie (> 3-4 g/dag), verlaagd serum albumine, oedeem en hypercholesterolemie
meest voorkomende vorm is membraneuze glomerulopathie veroorzaakt door anti-PLA2 antistoffen tegen PLA2 receptor op podocyt waardoor immuuncomplexvorming en complementactivatie plaats vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Oorzaken van nefritisch syndroom

A

Bij nefritisch syndroom is er inflammatie van de glomerulus waarbij er schade is aan de glomerulaire basaalmembraan door:
- antistoffen gericht tegen GBM
- depositie van immuuncomplexen
- depositie van antigenen en later antistoffen
uiteindelijk leidt dit allemaal tot complementactivatie en schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

klachten van nefritisch syndroom

A
  • proteinurie (< 3-4 g/dag)
  • hematurie
  • snel achteruitgaande nierfunctie
  • oedeem
  • hypertensie
  • oligurie (minder plassen)
32
Q

lokalisatie van immuuncomplexen en bijpassend ziektebeeld

A

Grote antistoffen onder endotheel –> meer inflammatie en influx van lymfocyten en nefritisch syndroom
In situ formatie van immuuncomplexen (eerst bindt Ag dan antistof) en kleine immuuncomplexen meestal onder epitheel (podocyten, ver van vaten af dus minder influx ontstekingscellen)–> nefrotisch syndroom

Neerslag immuuncomplexen in basaalmembraan: glomerulonefritis gericht tegen collageen in basaalmembraan

33
Q

Hoe reageert de glomerulus op immuuncomplexen

A

er is extracapillaire proliferatie.
de parietale epitheelcellen verdikken en nemen toe in proliferatie door uittreden van macrofagen en stollingsfactoren. de verdikking is in de vorm van een halve maan en wordt crescentic nephritis genoemd. crescentic nephritis kan normaliseren of fibroseren

34
Q

Anti GBM glomerulonefritis

A

Valt binnen nefritsch syndroom met crescent vorming
Door ontrolling van collageen komt een epitoop vrij waartegen het lichaam antistoffen aanmaakt
anti-GBM kan ook met betrokkenheid van andere organen voorkomen waar ook collageen type 4 zit:
- oor
- long (als long betrokken is: syndroom van goodpasture)
behandeling is: plasmaferese, rituximab, prednison en zo nodig dialyse

35
Q

Poststreptokokken glomerulonefritis

A

Valt onder nefritisch syndroom met crescent vorming. Komt voor bij kinderen na streptokokken keelinfectie en is self limiting. De immuuncomplexen lopen vast in basaalmembraan en zorgen voor ontsteking.

36
Q

ANCA-geassocieerde glomerulonefritis, ziekte van Wegener

A

valt onder nefritisch syndroom van crescent vorming
wordt veroorzaakt door ANCAs (anti cytosolaire antistoffen) gericht tegen cytosol van leukocyten waardoor er extravasatie van leukocyten is met inflammatie
Pauci immuun glomerulonefritis: alleen nier betrokken
GPA granulomateuze polyangiitis: vasculitis is longen en huid door ANCAs

37
Q

Cocaine gebruik in anamnese bij ANCA geassocieerde glomerulonefritis

A

Levamisol wordt soms gebruikt om cocaine te versnijden. Echter is het enrom immunogeen waarbij een GPA achtig beeld kan ontstaan
patienteb hebben soms ook anti-elastase in het bloed

38
Q

Lupus nefritis

A

Valt binnen nefritisch syndroom met crescent vorming. Vindt plaats in het kader van SLE met chronische antilichamen tegen anti-nucleaire antigenen ANA
ziektebeeld is afhankelijk van waar de complexen neerslaan (hangt af van lading en grootte)

39
Q

4 voorbeelden van glomerulonefritis: nefritisch syndroom met neerslag immuuncomplexen in basaalmembraan en crescent vorming

A
  1. Anti-GBM glomerulonefritis
  2. Poststreptokokken glomerulonefritis
  3. ANCA geassocieerde glomerulonefritis, ziekte van Wegener
  4. lupus nefritis
40
Q

staafjes en kegels

A

staafjes zijn gevoelig in licht en donker en zitten vooral perifeer. kegels zijn alleen gevoelig in licht en zorgen voor kleur zien en zitten centraal

41
Q

als het corpus ciliaire contraheer

A

gaan de zonulavezels die aan de lens zitten slap staan en wordt de lens bol: dit is belangrijk voor lezen

42
Q

opbouw van tranen

A

vocht: uit traanklier
mucus: uit conjunctiva
oliefilm: uit klieren vasn meiboom

43
Q

gele vlek

A

macula lutea met hoogste concentratie van kegeltjes
fovea is het centrum van de macula met 1:1 relatie tussen kegeltje en ganglioncel

44
Q

Retinale pigment epitheel laag RPE

A

zit tussen netvlies en vaatvlies en werkt als een pomp die ervoor zorgt dat het netvlies aan het vaatvlies vastzit

45
Q

spieren en innervatie van het oog

A

levator spier opent oog: n. oculomotorius 3
m orbicularis maakt oog dicht: n. facialis 7
m. rectus medialis, inferior en superior en m. obliquus inferior: n. 3 oculomotorius
m. rectus lateralis: n. abducens 6
m. obliquus superior: n. 9 trochlearis

46
Q

belangrijkste openingen van de orbita

A

canalis opticus voor a. opthalmica en n. opticus
fissura orbitalis superior: overige zenuwen van oog
fissura orbitalis inferior: voorziening van wangen en kaak

47
Q

ziekte van bechterew

A

HLA-B27 gekoppelde uveitis. Meest voorkomende oorzaak van uveitis die niet infectieus is. Complicatie is dat staar kan ontstaan.
HLA-B27 spondylartropathie hoort er bij met ontstekingen van rug, heup en knie

48
Q

methotrexaat als geneesmiddel

A

in lage concentratie remt het het afweersysteem, in hoge concentraties is het een cytostaticum
er moet foliumzuur bij geslikt worden

49
Q

Voor en nadelen van immune privileged sites als het oog

A

voordelen:
- kleine kans op afstoting waardoor na cornea transplantatie behalve oogdruppels geen immunosuppressiva nodig zijn
- bij een infectie is er weinig functieverlies dus gaat het zicht niet verloren
nadelen:
- ontsteking kan zich snel uitbreiden
- als antigenen ontsnappen kan dit een oorzaak zijn voor auto-immuniteit

50
Q

uveitis indeling

A

anatomisch:
- antereur (iris, corpus ciliare, voorste oogkamer)
- intermediair (perifere retina, glasachtig lichaam)
- posterior (netvlies, choroidea, nervus opticus)
- panuveitis met 2 of meer aangedane delen
pathologisch: granulomateus (sarcoidose) of non-granulomateus (HLA-B27 gekoppeld)

51
Q

belangrijkste verwekkers van infectieuze uveitis

A

bacterieel: treponema, borrelia
viraal: HSV, VZV, CMV
parasitair: toxoplasma
fungi: candida en aspergillus

52
Q

behandeling van uveitis
complicatie

A

steroiden als oogdruppels of injectie
of oraal prednison/immuunmodulerende middelen
veelvoorkomende complicatie is oogdrukstijging en cataract

bij niet infectieuze oorzaak begin met prednison en daarna volgen een aantal stappen

53
Q

Fuch’s heterochrome uveitis

A

Kan veroorzaakt worden door rubella, HSV en CMV uveitis. hierbij is er atrofie van het regenboogvlies en een verschil in oogkleur tussen twee ogen.
het wordt vooralsnog niet gezien bij gevaccineerde patienten

54
Q

Uveitis in het kader van JIA juveniele idiopatische artritis

A

is een anterior uveitis die vaak pijnloos verloopt en zonder de klassieke symptomen daarom ook wel silent uveitis genoemd. Kinderen met JIA worden gescreend op uveitis op cataract en glaucoom te voorkomen. Risicofactor voor uveitis bij JIA zijn: meisje, ANA+, oligoartritis, JIA < 4 jaar.

55
Q

CMV uveitis

A

veroorzaakt anterior uveitis (en bij immuungecompromitteerden breidt het uit naar posterior en binnen 3 dagen blijdheid)
unilaterale hypertensieve uveitis met verhoogde oogdruk
typisch zijn descementstippen (leukocytenstippen op hoornvlies)

56
Q

toxoplasmose uveitis

A

meest voorkomende oorzak van uveitis posterior
- verworven (door kattenfaeces, rauw vlees, gecontamineerd water) zorgt voor littekens op netvlies maar geen blindheid
- verticale transmissie tijdens zwangerschap zorgt voor blindheid van kind door littekens in macula
typisch is unilaterale pijnloze visusdaling
NB: serologisch onderzoek heeft bij toxoplasma geen zin omdat de parasiet niet geklaard wordt

57
Q

Syfilis en oogproblemen

A

verworven syfilis geeft uiteenlopendeklachten die overal in het oog kunnen voorkomen
congentiale syfilis geeft keratitis van de cornea

58
Q

Verschillen tussen scleritis en episcleritis

A

scleritis geeft borende/doffe pijn uitstralend naar oor en kaak. episcleritis geeft vervelend dof gevoel.
beide difuus, nodulair maar scleritis kan ook necrotiserend
scleritis zorgt voor visusdaling
bij toediening van oogdruppels blijft scleritis rood maar wordt episcleritis wit

59
Q

T-sign duidt op

A

scleritis

60
Q

systemische ziekten waar scleritis voorkomt

A

GPA/ziektevanwegener/ANCA geassocieerd
Reumatoide Artritis
SLE
polychondritis

61
Q

epidemiologie van scleritis

A

50-70% is onderdeel van een systeemziekte
bij scleritis daarom altijd doorverwijzen naar internist

62
Q

Algemene klachten van conjuncitivitis en epidemiologie

A

roodheid (hyperemie), irritatie, conjunctivaal oedeem, secretie van pus, er is geen visusdaling
normaal weinig infecties door: lysozym en IgA in tranen, microbioom (CNS en corynebacterium spp.)
verwekkers in niet endemische situatie zijn 80% bacterieel en 20% viraal

63
Q

Oorzaken van opthalmia neonatorum

A

oorzaken van conjuncitivitis bij pasgeborenen zijn:
1. s. aureus, s. pneumoniae en h. influenza: zorgen binnen 24 uur na geboorte voor ontsteking
2. n. gonorrhoeae: zorgt binnen 1-2 dagen na geboorte voor ontsteking. Kind, moeder en partner worden behandeld met antibiotica
3. chlamydia trachomatis: zorgt binnen 5-19 dagen na geboorte voor ontsteking. Kind, moeder en partner worden behandeld met antibiotica

64
Q

Acute bacteriele conjunctivitis

A

unilaterale irritatie van de ogen met tranen en pussige uitvloed. ‘s ochtends plakken oogleden aan elkaar. na 1-2 dagen is er overdracht naar andere oog.
verwekkers zijn: s. aureus, s. pneumoniae, h. influenzae
behandeling is optioneel desinfectans povidon-jood

65
Q

Acute virale conjunctivitis

A

roodheid met soms bloederige waterige uitvloed, faryngitis, preauriculaire en submandibulaire lymfeadenopathie
gaat spontaan over in 1-2 weken. advies is hygiene en mogelijk desinfectans
verwekkers zijn enterovirus en adenovirus

66
Q

Chronische blepharo-conjunctivitis

A

irritaite, roodheid, crustae ooglidranden
geen spontane resolutie
veroorzaakt door s. aureus

67
Q

Chronische conjunctivitis door chlamydia trachomatis
serotypen
aantal zwangere vrouwen met chl. trachomatis in cervix

A

roodheid en weinig pust
serotypen A, B, Bb en C zijn de klassiek endemische typen
en zorgen voor velittekening en blindheid
serotypen D-K zijn de meest voorkomende SOAs
4-20% van alle zwangere vrouwen hebben chlamydia trachomatis in de cervix tijdens bevalling

68
Q

algemene klachten van keratitis

A

visusdaling, pijn, geen pus/secretie, vertroebeling van cornea, fotofobie

69
Q

Keratitis risicofactoren, veroorzakende micro-organismen

A

Infectie van cornea met visusdaling, pijn, geen secretie/pus, vertroebeling van cornea en fotofobie
risicofactoren zijn lenzen; pseudomonas spp. (harde minder risico dan zacht) en chirurgisch trauma
bacterien: stafylokokken, streptokokken, enterobacterien
viraal: HSV, HZV
Herpes simplex keratits zorgt voor takvormige erosie te zien met immunofluorescentie

70
Q

DD bij unilateraal oog en beide ogen

A

unilateraal oog uitgebreide DD: keratitis, scleritis, uveitis, acuut glaucoom
beide ogen: conjunctivitis

71
Q

cellulitis orbitae

A

gezwollen oogleden
het is belangrijk om onderscheid te maken tussen:
- preseptaal: alleen gezwollen oogleden geen roodheid van conjunctiva
- postseptaal: roodheid, proptosis, visusdaling, motiliteitsbeperking
vaak na sinusitis
behandeling is chirurgische drainage en systemische antibiotica

72
Q

Dacryocystitis

A

pijn
komt door stase in de traanbuis en veroorzaakt door s. aureus of streptokokken
de chronische variant wordt veroorzaakt door actinomyces (onderdeel van de mondflora)

73
Q

Endophthalmitis

A

snel progressieve intra-oculaire infectie die leidt tot blindheid bij te late of geen behandeling
kenmerkt door rode conjunctiva, wit laagje cellen onder in het oog (hypopyon) en troebele cornea
endophthalmitis kan postoperatief of endogeen (15%)
endogeen als er sprake is van sepsis dat leidt tot endophthalmitis: er moet hierop gescreend worden op de IC aangezien patient visusdaling niet kan aangeven

74
Q

bij welke auto-immuunziektes komen reumafactor en ANA positiviteit voor

A

pSS, RA, MCTD, SLE, dermatomyositis/polymyositis, CREST, sclerodermie

75
Q

Reumafactoren
waarom niet te meten op IF
waarom niet gelijk auto-immuunziekte

A

reumafactoren zijn IgM of IgA antistoffen tegen Fc gedeelte van IgG
kan niet met IF omdat het opgeloste eiwitten zijn niet specifiek genoeg en HEP 2000 cellijn produceert geen IgG
andere ziektes waarbij reumafactor verhoogd is: chronische pancreatitis, EBV, TBC

76
Q

specifieke ANAs voor autoimmuunziekten:
RA
SLE
polymyositis/dermatomyositis
CREST
Sclerodermie

A

RA: anti-CCP
SLE: anti-dsDNA
polymyositis: anti-Jo1
CREST: anti-centromeer
sclerodermie: Anti-SCL70

77
Q
A