week 7 op, onder, naast Flashcards
1
Q
above the table
A
boven de tafel
2
Q
on / below the table
A
op/ onder de tafel
3
Q
by the table, close
A
bij de tafel
4
Q
right next to the table
A
aan de tafel
5
Q
between two chairs
A
tussen twee stoelen
6
Q
inside the wardrobe
A
in de kast
7
Q
outside the wardrobe
A
buiten de kast
8
Q
in front of the wardrobe
A
voor de kast
9
Q
behind the wardrobe
A
achter de kast
10
Q
opposite the wardrobe
A
tegenover de kast
11
Q
uit of the wardrobe
A
uit de kast
12
Q
across the bridge
A
over de brug
13
Q
through the tunnel
A
door de tunnel
14
Q
north / the north
A
Noord / het noorden
15
Q
east / the east
A
Oost / het oosten
16
Q
south / the south
A
zuid / het zuiden
17
Q
west / the west
A
west / het westen