De weg vragen en de weg wijzen Flashcards
1
Q
I’m looking for
A
ik zoek
2
Q
Do you know … where the church is
A
Weet u/je waar de kerk is?
3
Q
…. where i can find the church?
A
waar ik de kerk kan vinden ?
4
Q
which road do i take if i want to go to..?
A
welke straat moet ik nemen als ik naar … wil?
5
Q
in which direction do i go?
A
in welke richting moet ik lopen?
6
Q
do i turn left here ?
A
moet ik hier linksaf ?
7
Q
the map
A
de kaart, de plattegrond
8
Q
could you point this out on the map?
A
Kunt u dit/dat op de kaart aanwijzen?
9
Q
here / there
A
hier / daar
10
Q
left / turn left
A
links / ga linksaf
11
Q
right / turn right
A
rechts / ga rechtsaf
12
Q
straight ahead
A
rechtdoor
13
Q
back / walk back
A
terug , loop terug
14
Q
further
A
verder
15
Q
let me see
A
even kijken