Week 7 Hoorcollege 1 t/m 5 Flashcards

1
Q

Milieu interieur

A

Extracellulaire vloeistof (ook wel weefselvocht, interstitiële vloeistof); de vloeistof waarin de cellen/organen zich bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hyperthermie

A

Warmteproductie overtreft warmteafgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hypothermie

A

Temperatuur zakt onder 35 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met wat voor sensoren wordt de lichaamstemperatuur gereguleerd?

A

Perifere thermo sensoren:
- warmtesensoren –> ionkanalen die gevoelig zijn voor warmte (TRPM2-kanalen)
-kou receptoren –> ionkanalen die gevoelig zijn voor kou (en menthol –> wordt ook gebruikt als medicatie om af te koelen)(TRPM8-kanalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie bruin vet in lichaamstemperatuur

A

Produceert veel warmte

• Staat onder invloed van orthosympathische zenuwstelsel
• Bevat beta-adrenerge receptoren
• Bij de schouders en in de buurt van de sympathische ganglia en de bijnieren
• Mitochondriën maken geen ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de vier mechanismen van warmteafgifte

A

Straling -radiatie
Geleiding - conductie
Stroming - convectie
Verdamping - evaporatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door welk onderdeel van het zenuwstelsel vindt regeling van warmteafgifte plaats?

A

Autonoom zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 vormen van sympatische regulatie van de huid met betrekking tot warmteregulatie

A

• activatie van cholimerge sympathische huidvezels leidt tot zweten (en waarschijnlijk ook tot vasodilatie van huidvaten).
• Activatie van adrenerge sympathische vezels leidt in de huid tot vasoconstrictie.
• Acetylcholine zorgt voor aanwakkering zweetklieren en voor vasodilatie van huidvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Van welk neurotransmitter wordt gebruik gemaakt bij postganglionaire sympatische vezels? (Benoem ook de uitzondering)

A

(nor)adrenaline

Uitzondering hiervoor is bij de innervatie van zweetklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 2 vormen die gebruikt worden voor warmteproductie

A

• Verhoogde spiertonus  ᵞ-lus, via formatie reticularis in hersenstam
- Rillen, klappertanden en willekeurige bewegingen
• Verbranding van bruin vetweefsel  via orthosympathische activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is bruin vetweefsel bij baby’s extra van belang?

A

De lichaam-volume verhouding is erg ongunstig voor het behoudt van lichaamstemperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een effect van de sympatische activiteit

A

Relaxatie van gladde spieren in bronchiën en verhoogde contractie kracht van hartspier –> beta2 receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaruit bestaat het pericard

A

• fibreus pericard (buitenzijde)
• Sereus pericard
- Perietaal blad – vergroeid met fibreus pericard
- Visceraal blad – tegen het hart = epicard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ander woordt voor atrium

A

Auricula ofwel hartoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 2 instroomkleppen van het hart en wat is hun functie?

A

Valva tricuspidalis - rechts
Mitralisklep - links

•bevinden zich tussen atrium en ventrikel
• voorkomen terugstroming van ventrikels naar atria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 2 uitstroomkleppen van het hart en wat is hun functie?

A

Valva trunci pulmonalis
Valva aortae

• voorkomen terugstroming van aorta en truncus pulmonalis naar ventrikels
• half maanvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke kleppen staan er open tijdens diastole?

A

De AV-kleppen – mitralisklep en valva tricuspidalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke kleppen staan er open tijdens systole?

A

De SL-kleppen – valva trunci pulmonalis en valva aortae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke structuren voorkomen dat de kleppen doorschieten?

A

Chordea tendinea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het hart skelet en wat is de functie?

A

Het is het bindweefsel tussen het atrium deel van het hart en het ventrikel deel van het hart

• hier zijn alle klappen te zien
• belangrijke functie – stevigheid bieden aan de kleppen
• zorgt ook voor elektronische isolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

SA- knoop

A

• hier begint de hartslag
• bepaalt de frequentie van de hartslag
• gespecialiseerde spiercellen
• primaire pacemaker – cellen vuren actiepotentialen zonder prikkels van buitenaf
• depolarisatie door opening Ca-kanalen en repolarisatie door k-kanalen
• bevindt zich rechtsboven in het atrium dexter (naast de uitmonding van de vena cava superior)
• Diastolische depolarisatie door oa. If (kationkanaal) (ookwel funnycurrent, want hij gaat openstaan als hij gehyperpolariseerd wordt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

AV-knoop

A

• bevindt zich net boven de AV-klep
• soort van 2de sinus knoop die langzamer werkt – houdt de boel ee beetje tegen
• schakelt dan ook een klein rustmoment in
•Latente pacemaker –moet aangewakkerd worden
•Kunnen bij uitval van SA-knoop de functie overnemen  maar dan wel op een lagere frequentie
•Vertraagt impulsgeleiding, zodat atria ventrikels beter kunnen vullen
•Relatief lange refractaire periode; daardoor beschermd tegen te hoge frequentie – bv bij boezemfibrilleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doet de bundel van His?

A

Verspreid signaal over de atria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de trabecula septomarginalis

A

• ook wel moderator band genoemd
• bevindt zich in het rechter ventrikel
• zorgt voor gelijktijdige geleidingstijd in linker en rechter ventrikel – hierdoor is gecoördineerde samentrekking van de voorste papilairspier mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar mondt de sinus coronarius uit:

A

Net onder de kleppen in het rechter atrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

In welke vat komen alle veneuze hartvaten samen?

A

Sinus coronarius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welk vat takt af van de rechter atria coronaria?

A

Ramus interventricularis posterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Grote circulatie

A

• van linker ventrikel tot rechter atrium
• hoge druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Kleine circulatie

A

• van rechter ventrikel tot linker atrium
• lage druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe wordt de bloedstroom bepaalt?

A

Door de oriëntatie van de kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke fasen van de hartcyclus zijn er?

A

Systole
• isovolumische contractiefase
• snelle en langzame ejectiefase
Diastole
• isovolumische relaxatie fase
• snelle en langzame Ventriculaire vullingsfase
• atriale systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat gebeurt er tijdens de Isovolumische contractiefase?

A

Kleppen zitten nog dicht en volume verandert niet

• begin van deze fase wordt bepaald door het sluiten van de AV-kleppen – doordat de druk in de ventrikels hoger wordt dan in de boezems
• einde van deze fase wordt bepaald door openen van de SL-kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat gebeurt er tijdens de ejectiefase?

A

Druk wordt zo hoog dat de SL-kleppen opengaan.

• gaat door tot het moment dat het ventrikel niet meer samentrekt
• de SL-kleppen zullen weer sluiten zodra de druk in de ventrikels lager wordt dan de druk in de aorta of truncus pulmonalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er tijdens de Isovolumische relaxatie fase?

A

Het volume van de ventrikels verandert niet en de ventrikels stoppen met samentrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er tijdens de Ventriculaire vullingsfase

A

Druk in de ventrikels is dan heel erg laag, waardoor de AV-kleppen opengaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is het slagvolume?

A

Hoeveelheid bloed die door 1 harthelft in een hartcyclus wordt gepompt.

Is dus het verschil tussen het einddiastolisch (EDV) volume en het eindsystolisch (ESV) volume.

SV = EDV - ESV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarom gaat bij een verhoogde hartfrequentie de contractiekracht ook omhoog?

A

Door de verhoogde calcium uitstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

1ste harttoon

A

Sluiting van de AV-kleppen
toon bij begin systole –> bij begin van de isovolumetrische contractiefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

2de harttoon

A

Sluiting van de SL-kleppen
Einde systole –> bij het begin van de isovolumetrische relaxatie fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de functie van het netwerk van Purkinje vezels

A

Zorgt dat het snel wordt gedepolariseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Elektrische activiteit van het contraherende myocard

A

• Een cel vuurt maar 1 actiepotentiaal tijdens systole
• Ca influx tijdens plateaufase leidt tot contractie via calcium-induced calcium release.
• Calcium zorgt voor contractie van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe ontstaat een atrium septum defect?

A

Het foramen van Botalli is niet goed gesloten na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de functie van de mm. Intercostales externi? (Onderscheid maken)

A

Lopen vanaf wervelkolom naar sternum

• De dorsale en craniale spieren zijn voornamelijk verantwoordelijk voor inspiratie
• De caudale spieren leveren een bijdrage aan expiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de functie van de mm. Intercostales interni?

A

Lopen van distaal naar proximaal

• de spieren van de bovenste ribben zijn vooral belangrijk voor expiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waar zitten de vaatzenuwstrengen bij de ribben?

A

Zowel net boven de rib als net eronder. De streng net onder de rib is het grootst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke drie structuren lopen er door de drie gaten in het diafragma en op welke hoogte liggen deze ?

A
  • vena cava inferior –> ter hoogte van de 9de wervel
  • oesophagus –> ter hoogte van de 10de wervel
  • aorta descendens –> ter hoogte van de 12de wervel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Recessus costadiaphragmaticus

A

• onderste ruimte van de pleuraholte
• gevuld met vocht –als hier te veel vocht in komt krijg je vocht in de longen – komt met name door een niet goed functioneert hart (met name een niet goed werkend linker ventrikel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Waar treedt vochtophoping op als het rechter ventrikel niet goed werkt?

A

Vochtophoping in het gehele lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Recessus costmediastinus

A

Ruimte tussen ribben en mediastinum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoeveel longkwabben links en rechts?

A

• 2 links
• 3 rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat loopt er door het longhilum?

A

• aa. Pulmonalis dextra vs. sinistra
• vv. Pulmonalis dextra vs sinistra
• bronchus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Eupneu

A

Regelmatig patroon van in en uitademen – wordt aangepast aan zuurstofbehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Dyspneu

A

Ademnood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Apneu

A

Ademstilstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Apneusis

A

Lange diepe inademing, korte uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoe vaak vertakt de bronchus ongeveer en vanaf welke generatie vindt er al gasuitwisseling plaats?

A

23 generaties, van generatie 17 begint gasuitwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waar bevinden de centrale sensoren zich en wat meten ze?

A

Ze bevinden zich in de area preoptica in de hypothalamus en meten of het warmer of kouder is dan de standaard temperatuur. De area preoptica gaat harder vuren als het warmer wordt.

58
Q

Vindt vasoconstrictie plaats wanneer het lichaam te warm of te koud is?

A

Te koud

59
Q

Waaruit bestaan warmte receptoren?

A

• fasische component –> vuren als de temperatuur plots verandert
• tonische component –> vuren bij constante temperatuur

60
Q

Waar zorgt de warmte die geproduceerd is door spieren voor?

A

Wordt afgegeven aan het bloed en zorgt voor verhoging van de kerntemperatuur

61
Q

Welk onderdeel van het zenuwstelsel is verantwoordelijk voor verbranding van bruin vetweefsel en waar bevindt het vetweefsel zich?

A

Sympatische zenuwstelsel
Bevindt zich suprarenaal, in de nek (subclaviculair) en bij het mediastinum (paravertebraal)

62
Q

Pathway verbranding bruin vetweefsel

A

Noradrenaline –> bindt aan beta-adrenerge receptoren van de bruine vetcellen

63
Q

Verschil apicale en niet-apicale huid met betrekking tot vasoconstrictie en vasodilatatie

A

Apicaal
- dmv glomus lichaampjes die sympatisch worden geactiveerd passen de doorstroom van bloed tussen arteriolen en venulen aan
- deze directe verbinden tussen arteriolen en venulen bevinden zich voornamelijk in de apicale huid –> artrioveneuze anastomose (hierin bevinden zich dus de lichaampjes)

64
Q

Wat is de invloed van pyrogene cytokines ontstaan bij ontstekingen

A

Veranderen de warmte gevoeligheid van de centrale thermosensoren via een verhoogde productie van postaglandine E. –> centrale sensoren gaan minder vuren

65
Q

Hoe kan de vorming van postaglandine E2 geremd worden?

A

Door cyclo-oxygenase remmers (COX-remmers), zoals aspirine en paracetamol

66
Q

Wanneer is er sprake van koorts?

A

Als een persoon een temperatuur van 38 graden heeft, terwijl hij rilt (vanwege verhoogd metabolisme)

67
Q

Waar ligt het mediastinum?

A

Holte tussen de linker en rechterlong, het borstbeen en de wervelkolom

68
Q

In welke vier compartimenten is het mediastinum op te delen?

A

-Mediastinum superior –> ruimte boven het hart
- mediastinum anterior –> ruimte voor het hart
- mediastinum medium –> ruimte waar het hart ligt
- mediastinum posterior –> ruimte achter het hart

69
Q

Wat is het vetweefsel op het hart?

A

Het was vroeger zwezerik weefsel (thymus) –> speelt een rol bij de ontwikkeling van T-lymfocyten

70
Q

Sinus obliquus

A

De ruimte tussen de venen uit de longen binne in de epicardholte. Het is ee doorlopende ruimte in de achterwand van het pericard

71
Q

Sinus transversus

A

Deze doorgang binnen het pericard tussen de grote venen en arteriën

72
Q

Wat is het verschil tussen een driekamer en vierkamer hart?

A

Het driekamerhart heeft geen septum interventriculare waardoor zuurstofrijk en zuurstofarm bloed worden gemengd

73
Q

Via welk vat stroomt het bloed vanaf het rechter ventrikel naar de longen?

A

De truncus pulmonalis

74
Q

Via welke vaten komt het zuurstofrijke bloed weer vanaf de longen terug in het linker atrium?

A

Via de vv. Pulmonales

75
Q

Wat zorgt ervoor dat de kleppen niet doorschieten tijdens ventrikel contractie?

A

De AV kleppen zijn verbonden met papilairspiertjes

76
Q

Waar bestaan de AV kleppen uit?

A

Mitralisklep bestaat uit 2 cuspis (slippen). De tricuspidalis bestaat uit 3 cuspis

77
Q

Hoe heet de structuur tussen een cuspis en een papilairspiertje?

A

Chordea tendinea

78
Q

Welke kleppen werken op een actieve manier en welke op een passieve manier?

A

De AV kleppen werken op een actieve manier door de papilairspiertjes.
De arteriële kleppen werken volgens een passief principe. Ze sluiten namelijk als het bloed weer terug het hart in wil stromen

79
Q

Wat is de sulcus coronarius?

A

De groeve tussen de atria’s en de ventrikels

80
Q

Wat is auscultatie?

A

Het beluisteren van de harttonen

81
Q

Vanaf welke zijde van het hart zijn de atrioventrivulaire kleppen het best te beluisteren?

A

Aan de linkerzijde van het hart tussen de vijfde en zesde rib

82
Q

Waar zijn de arteriële kleppen het best te beluisteren?

A

Tussen de tweede en derde rib

83
Q

Wat is het gevolg van de prikkel van de SA knoop?

A

Samentrekking van beide atria

84
Q

Waarom is het van belang dat de prikkelgeleiding wordt onderbroken?

A

Anders zou ventrikel contractie niet plaatsvinden vanuit de apex en zou als het gevolg het bloed juist naar beneden worden gestuwd.

85
Q

Trabecula septomarginalis

A

Enige papilairspiertje dat niet aan het septum vast zit.

86
Q

Wat is de eerste aftakking van de aorta en waar splitst deze zich in?

A

De a. Coronaria sinistra en deze splitst zich in een ramus circumflexus en een ramus interventricularis anterior.

87
Q

De coronaria dextra vertakt in…

A

Ramus interventricularis posterior

88
Q

Welke coronaire vaten lopen evenwijdig met het septum interventriculare?

A

De Rami interventriculares

89
Q

Vindt anastomose ook plaats in het hart bij de coronaire vaten?

A

Nee

90
Q

Welk veneus vat vangt het bloed op uit de hartspier en waarnaar vervoert hij het bloedt? Waar mondt hij uiteindelijk in uit?

A

Sinus coronarius en hij vervoert het naar het rechter, waar hij uitmondt in het ostium sinus coronarii

91
Q

Hoeveel vaten lopen in de navelstreng en zijn deze zuurstof arm of zuurstofrijk?

A

2 zuurstofrijke arteriën en een zuurstofarme vene

92
Q

Welke 2 prenatale aanpassingen zijn er in de tractus circulatorius en wat is het doel hiervan?

A

Doel: de zuurstofvoorziening zo efficiënt mogelijk laten verlopen en minder bloed naar de longen te laten stromen.
1. Ductus arteroisus –> verbinding van de tractus pulmonalis met de aorta
- vormt postnataal een stevig ligament tussen aorta en truncus pulmonalis –> ligamentum arteriosum
2. Foramen ovale –> opening tussen de atria
- vormt postnataal een litteken –> fossa ovalis

93
Q

Hoe ontstaat het drukverschil tussen de twee bloedcirculaties?

A

Door het dikteverschil van de ventrikelwanden

94
Q

Waardoor worden de druk veranderingen in de vena jugularis veroorzaakt?

A

Door het wegvallen van druk door contractie van het hart

95
Q

Benoem de 3 toppen die te zien zijn in de druk veranderingen van de vena jugularis

A

• A-top –> contractie van het atrium
• C-top –> snelle ejectiefase
• V-top –> openen van de instroomkleppen

96
Q

Interpretatie van ECG

A

• P-top –>contractie van het atrium, einde van de diastole (depolarisatie boezems)
• QRS - complex –> contractie van de ventrikels, begin van de systole (depolarisatie kamer)
• T-top –> repolarisatie van de ventrikels, eind van de systole

97
Q

hoe worden de cellen in de SA-knoop spontaan elektrisch actief?

A

ze depolariseren vanzelf doordat de calciumkanalen opengaan staan.

98
Q

Volgens welk patroon gaat de verandering van het membraanpotentiaal van de SA-knoop cellen?

A

nulde fase –> door opening van spanningsafhankelijke ca-kanalen, waarna calcium de cel ingaat
derde fase –> repolarisatie door opening k-kanalen, waarna kalium de cel uitgaat
vierde fase –> diastolische depolarisatie fase –> door onder andere de funny current –> de kanalen openen als de cel hyperpolariseert, waardoor er een langzame depolarisatie wordt gestart

99
Q

Is de refractaire periode van de AV knoop langer of korter dan die van de SA knoop?

A

langer, want dit beschermt het hart tegen een te hoge hartslagfrequentie.

100
Q

welke soort verbindingen bevinden zich tussen hartspiercellen en wat is hun functie?

A

desmosomen –> zorgen ervoor dat de spiercellen goed op de plek worden gehouden
gap junctions –> zorgen vooral voor prikkelgeleiding –> gesloten stroomkring ontstaat

101
Q

volgens welk patroon loopt de elektrische activiteit van het contraherende myocard?

A

nulde fase –> snelle depolarisatie fase door opening van de na-kanalen
tweede fase –> plateaufase –> fase waarin de membraanpotentiaal ongeveer hetzelfde blijft, doordat de actiepotentiaal lang duurt –> gebeurt door Ca-kanalen (inwaartse en uitwaartse stroom is ongeveer gelijk)
derde fase –> repolarisatie door activatie van de K-kanalen

102
Q

wat voor effecten heeft het autonome zenuwstelsel op de SA-knoop?

A

parasympatisch
- stimulatie van de n. vagus zorgt voor daling van de hartfrequentie
- muscarine receptoren worden geactiveerd –> stimuleren K-kanalen en remmen Ca- kanalen en de funny current
sympatisch
- leidt tot verhoging van de hartfrequentie
- beta1-adrenerge receptoren worden geactiveerd –> stimuleren de Ca-kanalen en de funny current (If) –> snellere diastolische depolarisatie fase

103
Q

eigenschappen van arteriën

A
  • hebben een gespierde wand
  • zijn daardoor in staat om de drukbewegingen vanuit het hart door te geven
104
Q

eigenschappen van venen

A
  • hebben kleppen om terugstroom van bloed te verhinderen
105
Q

eigenschappen van capillairen

A
  • hebben een endotheelwand die maar 1 cellaag dik is waardoor stofwisseling kan plaatsvinden
106
Q

3 soorten capillairen

A
  1. continue capillairen –> hebben erg kleine gaatjes voor kleine stoffen
  2. gefenestreerde capillairen –> bevatten ook dunne gedeelte (darm)
  3. sinusoïdale capillairen –> capillairen met grote gaatjes (in beenmerg en lever)
107
Q

erytrocyten

A

rode bloedcellen

108
Q

trombocyten

A

celfragmenten

109
Q

hematocriet

A

de hoeveelheid erytrocyten

110
Q

Hoe wordt de biconcave vorm van de erytrocyt gevormd?

A

door de binding van spectrine met ankyrine

111
Q

wat is de functie van albumine?

A
  • belangrijk in capillairen om de osmotische druk constant te houden
  • dominanste eiwit in het plasma
112
Q

wat zit er naast albumine nog meer in het plasma?

A

enzym-inhibitoren, transporteiwitten, cholesterol en antistoffen

113
Q

hoe worden de verschillende bloedgroepen bepaald?

A

door de aan- of afwezigheid van antigenen

114
Q

wat bepaalt de antistoffen voor het niet eigen antigeen?

A

welke glycaan-groepen aanwezig zijn in het bloed

115
Q

wat wordt gegeven tijdens bloeddonatie?

A

Alleen de erytrocyten, er zijn dus geen antistoffen aanwezig

116
Q

wat zijn trombocyten? Wat is hun functie en waaruit ontstaat het?

A

-bloedplaatjes
- spelen een belangrijke rol bij bloedstolling
- ontstaan uit megakarocyten in het beenmerg –> afsnoering van het membraan hiervan.

117
Q

stollingspathway

A
  1. endotheel scheidt stof–> bloedplaatjes gaan hechten aan kapotte deel endotheel –> plug wordt gevormd –> activatie stollingscascade –> protrombine omgezetten in trombine –> zorgt dat fibrogeen wordt omgezet in fibrine –> stolsel ontstaat
118
Q

wat zijn leukocyten en noem de verschillende soorten?

A
  • witte bloedcellen:
    neutrofiele granulocyten
    eosinofiele granulocyten
    basofiele granulocyten
    lymfocyten
    monocyten
119
Q

neutrofiele granulocyten

A

Zijn betrokken bij de acute reactie op een onstekingsprikkel door het fagocyteren en doden van een bacterie middels:
- collagenase –> om door het bindweefsel heen te kunnen dringen
- lysozym –> om de bacteriële celwand door te knippen
- lactoferrine –> binding groeifactor aan bacterie –> bacterie gaat barsten

120
Q

eosinofiele granulocyten

A

zijn betrokken bij parasitaire infecties, allergische reacties, remming van acute ontstekingen en internalisatie van Ag-Ab complexen

121
Q

basofiele granulocyten

A

zetten een IgE respons in gang. –> vorming histamine (verantwoordelijk voor vasodilatatie)
(lijken op een mest cel in bindweefsel)

122
Q

lymfocyten (B-en T cellen)

A

kleine inactieve vorm
- worden gerecirculeerd via bloed- en lymfevaten

grote actieve vorm
- migreren vanuit een lymfeklier naar de plaats van onsteking

123
Q

welke cellen vormen het eindstadium van B cellen?

A

Plasmacellen

124
Q

Monocyten

A

zijn betrokken bij zowel acute als chronische ontstekingen.
ze kunnen pathogenen fagocyteren en doden.
er zijn twee vormen:
- macrofaag –> spelen ook een belangrijke rol bij ijzeropslag
- dendritische cellen –> belangrijk voor stimulatie naïve T cellen

125
Q

noem de vier basiscomponten waardoor bloed wordt gezien als bindweefsel?

A
  • cellen –> trombocyten, leukocyten en erytrocyten
  • vezels –> fibrinogeen
  • amorfe tussenstof –> eiwitten en stollingsfactoren
  • weefselvloeistof –> plasma
126
Q

wat is het transportmiddel van ijzer?

A

transferrine

127
Q

waarop worden de T cellen gekeurd in de thymus?

A
  1. of ze wel HLA kunnen binden
  2. Of ze de lichaamseigen cellen wel herkennen en heel laten
128
Q

waar komen de erytrocyten vandaan tijdens de prenatale fase?

A

Tot 1.5 maand komt het vooral uit de dooierzak, daarna neemt de lever de productie over. Pas maanden na de geboorte neemt het beenmerg het over.

129
Q

zijn de delingsfrequentie en de delingscapaciteit van hematopoetische stamcellen hoog of laag?

A

lage delingsfrequentie
hoge delingscapaciteit

130
Q

welke spieren maken actieve uitademing mogelijk (bv. hyperventileren)?

A

mm. intercostales interni.

131
Q

Welke organen worden beschermd door de thoraxwand?

A

longen, hart, trachea, oesophagus, milt, nieren en bovenste deel van maag en lever

132
Q

waardoor wordt het bovenste thoraxapertuur ingesloten?

A

Th1, costae I en het manubrium van het sternum

133
Q

welke arterie vormt de eerste linkervertakking van de aorta en waar splitst deze in?

A

de a. truncus brachiocephalicus en hij splitst in de a. carotis communis dextra en de a. subclavia dextra

134
Q

welk veneus vat ontvangt het bloed dat verzameld wordt uit het hoofd?

A

v. jugularis interna

135
Q

Welk veneus vat ontvangt het bloed uit de armen?

A

v. subclavia

136
Q

waar monden de v. subclavia en de v. jugularis interna in uit?

A

v. brachiocephalica dextra en sinistra

137
Q

benoem de zenuwen van het bovenste thoraxapertuur

A
  1. truncus sympathicus –> ontspringt vanuit thoracaal niveau en vormt de grensstreng
  2. n. Phrenicus –> ontstaat vanuit de motorische ganglia van C3-C4-C5 vanuit de plexus cervicalis –> loopt aan de weerzijde van de hartspier en innerveert het pericard en het diafragma
  3. n. vagus –> loopt mee met de a. carotis communis richting de borstorganen en de tractus digestivus en innerveert daarnaast ook het onderste thoraxapertuur
138
Q

n. recurrens laryngeus

A

loopt ter hoogte van de aortaboog en is een aftakking van de n. vagus.
- loopt aan de linkerkant om de aorta en stijgt dan weer op om de larynx te innerveren.

139
Q

waardoor wordt het onderste thoraxapertuur begrenst?

A

diafragma

140
Q

foramen venae cavae

A

holte die ventraal in het bindweefsel van het diafragma zit.
- hierdoor loopt de v. cava inferior
- doordat het in het bindweefsel ligt wordt het bloed niet door iedere ademhaling tegengewerkt

141
Q

Wat bevindt zich rond de doorgangen, voor de aorta descendens en de oesophagus, van het diafragma en wat is de functie?

A

zijn omringd door spieren wat de voortstuwing van bloed en voiedsel bevordert.