Week 7 Flashcards

1
Q

Welke functies heeft bloed?

A
  • Een transportfunctie
  • Een thermoregulatie
  • Een afweerfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het milieu intérieur en wat zijn synoniemen hiervoor?

A
  • Dat is de extracellulaire vloeistof, hierin bevinden zich cellen/organen
  • Synoniemen zijn: weefselvocht en interstitiële vloeistof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat behoort tot het milieu extérieur?

A

O.a. zweetklieren, darmstelsel, urine, e.d.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is homeostase?

A

Het vermogen van organisme om interne milieu (milieu intérieur) constant te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is onze lichaamstemperatuur en wanneer verschilt het?

A

Normale rectale temperatuur is 36,8 (± 0,5) graden celcius.
In de ochtend lager, hoger in de middag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is onze temperatuur constant?

A

Als de warmteproductie gelijk is aan warmteafgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is hyperthermie?

A

De warmteproductie overtreft de warmteafgifte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is hypothermie?

A

De kerntemperatuur < 35 graden celcius -> warmteafgifte overtreft de warmteproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waardoor en waar wordt de lichaamstemperatuur geregeld?

A

Door de centrale thermosensoren in de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 4 soorten van warmteafgifte?

A
  • Radiatie (straling): met voorwerpen op afstand
  • Conductie (geleiding): door contact met stilstaand medium
  • Convectie (stroming): door contact met bewegend medium
  • Evaporatie (verdamping): onttrekking van verdampingswarmte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe gaat de sympatische regulatie van de huid?

A
  • Activatie van cholinerge sympatische huidverzels leidt tot zweten. (evt. vasodilatie)
  • Activatie van adrenerge sympatische vezels via norardreanline leidt tot vasoconstrictie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de neurotransmitter die verantwoordelijk is voor activatie zweetklieren en wat is er bijzonder aan?

A

Dat is acetylcholine, verantwoordelijk voor sympatische activatie zenuwstelsel.
Bijzonder want, normaal is acetylcholine van het parasympatische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke thermosensoren hebben wij en wat doen ze?

A
  • Centrale: zitten in je hypothalamus, meten kerntemperatuur en zijn een soort thermostaat.
  • Perifiëre: zitten op je huid, voelen buitentemperatuur, bloed ernaar toe of weg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke opdrachten kunnen thermosensoren geven?

A
  • Rillen, klappertanden, willekeurige bewegingen.
  • Een verhooge spiertonus (via formtio recturalis in hersenstam)
    (spiertonus is spierspanning in rust)
  • Verbranding bruin vetweefsel (via orthosympatische activatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaan centrale thermosensoren?

A

Uit temperatuurongevoelige en temperatuurgevoelige neuronen. Deze gaan harder vuren bij verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaan perifiëre thermosensoren?

A

Uit warmtegevoelige neuronen en koudgevoelige neuronen, ook deze vuren bij verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen tonisch en fasisch?

A

Tonisch heeft een steady firing rate, Fasisch vuurt vooral bij een verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar vindt je bruin vetweefsel?

A

In nek, boven sleutelbeen, mediastinum (para-aortic), paravertebral, suprarenal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom hebben baby’s veel bruin vet?

A

Ze hebben veel warmteverlies door hun relatief grote oppervlakte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk effect hebben de a1- receptoren van gladspierweefsel in een vaatwand?

A

Bij stimulatie → vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er bij koorts?

A

Het setpoint in hypothalamus veranderd →pyrogene cytokines veranderen warmtegevoeligheid van centrale thermosensoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke stappen zijn er bij koorts ontwikkeling?

A
  • Vasoconstrictie (bleekheid), stoppen zweetsecretie, verhogen stofwisseling, je gaat trillen.
  • Na aanpassing temperatuur, verhoogde doorbloeding huid en versterkte zweetsecretie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kan koorts en dus vorming post glandine E2 remmen?

A

Cylco-oxygenase remmer →aspirine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom is de thymus slecht te zien bij volwassen?

A

Omdat het sterk vervet en dus niet duidelijk te onderscheiden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke anastomose staan in directe verbindingen tussen arteriën en venulen?

A

De arterioveneuze anastomose in de apicale huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat bevinden zich in de arterioveneuze anastomose?

A

De glomus lichaampjes, deze worden geactiveerd door sypatisch. Kunnen de doorstroom van bloed tussen arteriolen en venulen aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe heet de holte tussen de linker- en rechterlong waarin het hart ligt?

A

Het mediastinum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom ligt de medistinum holte iets meer naar links?

A

Doordat de rechterlong meer ruimte in neemt dan linkerlong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In welke 4 delen is het mediastinum opgebouwd?

A
  • Mediastinum superior (ruimte boven hart)
  • Mediastinum anterior (ruimte voor het hart)
  • Mediastinum medium (ruimte waarin het hart bevindt)
  • Mediastinum posterior (ruimte achter het hart)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarop rust het hart?

A

Op het diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat ligt er aan de posterior kant en de craniale kant van het hart?

A
  • Groten vaten
  • Oesophagus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe heten de holtes waarin de longen zich bevinden?

A

De pleuraholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waarin speelt de thymus een belangrijke rol?

A

In de ontwikkeling van T-lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe heet het hartzakje waarin het hart zich bevindt?

A

Het pericard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Uit welke 2 lagen bestaat het pericard?

A
  • Fibreuze pericard → buitenzijde, stevig en bestaat uit collagene vezels
  • Sereuze pericard → binnenzijde, heeft roze lijnen, is als een dubbelgevouwen zak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Uit welke twee lagen bestaat het sereuze pericard?

A
  • Pariëtaal blad → buitenste laag dat volgroeid is met fibreuze pericard
  • Visceraal blad → binnenste, zit strak om het hart heen = epicard
    (deze bladen lopen in elkaar over)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de sinus obliquus?

A

De ruimte tussen de venen uit de longen binnen in de pericardholte, zit in de achterwand van het pericard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de sinus transversus?

A

De doorgang binnen het pericard tussen de grote venen en arteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Uit welke 4 ruimtes bestaat het hart?

A
  • twee artria
  • twee ventrikels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het verschil tussen een driekamer hart en een vierkamer hart?

A

Een driekamerhart heeft geen septum interventriculaire, waardoor zuurstofrijk en zuurstofarm bloed gemengd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe gaat de kleine bloedsomloop?

A

Deze gaat via de longen waardoor zuurstofarm weer zuurstof rijk wordt en dan terug naar het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe gaat de grote bloedsomloop?

A

Vanuit de aorta langs alle organen in het lichaam, om zuurstof af te geven en komt via de vena cavas weer terug in rechter atrium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Beschrijf de bloedsomloop in het hart met alle betrokken onderdelen, begin bij rechter atrium:

A
  • Vanuit rechter atrium stroomt het bloed naar rechter ventrikel
  • Deze pompt het via de trucus pulmonalis (longslagader) de longen in
  • Het zuurstofrijke bloed komt via de vv. pulmonales (longaders) in linker atrium
  • Vanuit de linker atrium stroomt het naar linker ventrikel
  • Deze pompt het met grote kracht de aorta in
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe kan je makkelijk bepalen wat de ventrale zijde van het hart is?

A

Door de auricula (oortjes) deze moeten naar je toe wijzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe is het hart ontstaan en zijn liggingen?

A
  • Eerst is het een buis waar een wand zich ontwikkeld
  • Daarna wordt het hart dubbelgevouwen
  • Het draait en kantelt over het diafragma naar linkerkant
  • Hierdoor ligt de rechterventrikel aan ventrale zijde en de linker ventrikel aan de dorsale zijde.
  • De rechteratrium hoort rechtachter te liggen maar schuift naar zijkant en de linkeratrium ligt richting achterkant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waarom is de wand van het rechterventrikel veel dunner dan die van de linkerventrikel?

A

Dit komt doordat de linkerventrikel het bloed door het lichaam moet pompen en dus meer kracht nodig heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe heten de kleppen tussen de atrium en ventikel?

A

De atrioventriculaire kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe heet de klep tussen het rechter atrium en rechter ventrikel?

A

Valva tricuspidalis → valva atrioventricularis dextra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe heet de klep tussen het linker atrium en linker ventrikel?

A

Valva mitralis → valva atrioventricularis sinistra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe wordt er voor gezorgd dat de kleppen tijdens ventrikelcontractie niet doorschieten?

A

Dit komt omdat ze verbonden zijn met papillairspiertjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waaruit bestaan de kleppen zelf?

A

Uit slippen (= cuspis)
Elke slip is verbonden met een papillairspier door middel van chordae tendineae (parachute dingetjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is het verschil tussen de valva mitralis en de valva tricuspidalis?

A

De valva mitralis heeft twee slippen en de tricuspidalis heeft er drie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Zijn de valva tricuspidalis en valva mitralis open of dicht tijdens de diastole?

A

Dan zijn ze open.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is een verschil tussen de atrioventriculaire kleppen en de arteriële kleppen?

A

De atrioventriculaire kleppen gaan de terugstroom actief tegen, de atriële kleppen via een passief principe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe werkt het passieve principe van de ateriële kleppen?

A

De kleppen sluiten als bloed weer terug de ventrikel in wil stromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waarin zijn de ateriële kleppen aanwezig en hoe heten ze?

A

In de aorta → valva aortae
en truncus pulmonalis → valva trunci pulmonalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waaruit bestaan de ateriële kleppen?

A

Uit halvemaanvormige zakjes → valvula semilunaris (3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wanneer openen de valvula semilunaris?

A

Wanneer de druk in de ventrikel groter is dan in de arterie, ze worden aan de kant gedrukt waardoor er een opening ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wanneer staan de valva trunci pulmonalis en valva aortae open?

A

Tijdens de systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het ventrikelvlak?

A

Doorsnede waarbij alle vier de kleppen te zien zijn. Hier zijn ook de twee arteriën zichtbaar die ter hoogte van de valva aortae het hart voorzien van bloed → a. coronaria sinistra en a. coronaria dextra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is diastole en wat is systole?

A

Diastole is ontspannen van de ventrikeles en systole is het moment dat ventrikels samentrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is de sulcus coronarius?

A

De groeve tussen de atria’s en ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is auscultatie?

A

Het beluisteren van harttonen, het ‘lub-dub’ geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat betekent de ‘lub’-toon? (S1)

A

Wordt veroorzaakt door sluiten van AV-kleppen, is einde diastole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat betekent de ‘dub’-toon ? (S2)

A

Wordt veroorzaakt door wervewlingen die optreden bij het sluiten van de ateriële kleppen, is einde systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Op welke plekken zijn de kleppen het beste te beluisteren?

A
  • AV-kleppen het best aan linkerzijde van hart tussen 5e en 6e rib
  • Ateriële kleppen tussen de tweede en derde rib
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Behoort het prikkelgeleidingssysteem van het hart tot zenuwweefsel?

A

Nee, het bestaat uit gemodificeerde spiercellen die prikkels kunnen opwekken en doorgeven aan hartspiercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Waarvoor zorgt het hartskelet en waaruit bestaat het?

A

Zorgt voor stevigheid en bestaat uit bindweefsel en vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Hoe werkt de prikkelgeleiding in het hart?

A
  • De SA-knoop (nodus sinu-atrialis) wekt prikkel op en geeft het door aan rechter atrium
  • De prikkel verspreidt zicht over beide atria waardoor ze gaan samentrekken
  • prikkel wordt onderbroken door hartskelet
  • De prikkel wordt via de AV-knoop richting de apex gebracht.
  • Hierna lopen de zenuwbundels verder als bundel van His
  • Splitsen in rechter en linker bundeltak
  • Vertakken in de linker en rechter ventrikel tot purkinjevezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Waarom is het belangrijk dat de prikkel onderbroken wordt door het hartskelet?

A

Omdat anders de contractie van ventrikels niet vanuit apex zou plaatsvinden en het bloed naar beneden zou worden gestuwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welk papillairspiertje zit niet in de septum en waarom?

A

De trabecula septomarginalis, omdat de valva tricuspidalis met 3 spiertjes werkt en er dus een brug nodig is om ze tegelijkertijd laten samentrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waarin splits de a. coronaria sinistra en waarin de a. coronaria dextra?

A
  • De a. coronaria sinistra splits in ramus circumflexus en ramus interventricualris anterior
  • De a. coronaria dextra vertakt in ramus interventricularis posterior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Welk bloedvat vangt het veneuze bloed van de hartspier op?

A

De sinus coranarius en vervoert het naar rechter atrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat is het ostium sinus coronarii?

A

Plek in rechter atrium waarin de sinus coronarius uitmondt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Welke bloedvaten lopen er in de navelstreng?

A
  • een zuurstofrijke vene → loopt via lever over in vena cava inferior
  • twee zuurstofarme ateriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Via welke twee wegen kan het zuurstofrijke bloed tijdens zwangerschap van de rechter atrium toch in de aorta komen?

A
  • Via de ductus arteriosus → verbinding tussen tractus pulmonalis en aorta
  • Via foramen ovale → opening tussen atria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat is het ligament van arteriosum en wat het fossa ovalis?

A
  • lig. van arteriosum is het vroegere ductus ateriosus
  • de fossa ovalis is het litteken van de foramen ovale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat zijn andere benamingen voor de circulaties?

A
  • longcirculatie
  • lichaamscirculatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Waarom is de druk in de longcirculatie vrij laag?

A

Omdat het over een kleine afstand veel diffussie moet plaatsvinden en om dit mogelijk te maken is er een lage druk nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Waarom is de druk in de lichaamscirculatie veel hoger?

A

Omdat er een hoge druk moet zijn als het grote afstanden moet overbruggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat is een andere benaming voor atrioventriculaire kleppen en wat voor de ateriële kleppen?

A
  • De AV-kleppen → instoomkleppen
  • De ateriële kleppen → uitstroomkleppen (semilunaire of SL-kleppen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Hoe werkt de diastole?

A

= ventrikels in rust, atria contraheren
- gestart met isovolumetrische relaxatie fase → ventrikel ontspannen volume blijft hetzelfde
- Gevolgd door snelle ventriculaire vullingsfase (ventrikel vult)
- Daarna een langzame ventriculaire vullingsfase
- Eindigend met atriale systole (atria contraheren)

  • Druk in atria is hoger dan in ventrikels doordat ze ontspannen, AV-kleppen open
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Hoe werkt de systole?

A

= ventrikels contraheren, atria in rust
- Start met isovolumetrische contractiefase (volume in ventrikel blijft hetzelfde
- Gevolgd door snelle ejectiefase (volume gaat eruit)
- Eindigend in langzame ejectiefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Hoe is de kleppenwerking tijdens de verschillende fases tijdens begin en eind?

A
  • ventriculaire vullingsfase (diastole) → b = openen instroom kleppen, e = sluiten instroomkleppen
  • Isovolumetrische contratiefase (systole) → b = sluit instroom kleppen, e = openen uitstroomkleppen
  • Ejectiefase (systole) → b = openen uitstroomkleppen, e = sluiten uitstroom kleppen
  • Isovolumetrische relaxatiefase (diastole) → b = sluiten uitstroom kleppen, e = openen instroom kleppen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Hoe bereken je het slagvolume (SV)?

A

Door verschil uit te rekenen tussen einddiastolisch (EDV) volume en eindsystolisch (ESV) volume → SV = EDV - ESV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Hoe bereken je het hartminuutvolume (HMV)?

A

Door het slagvolume (SV) te vermedigvuldigen met hartfrequentie (HF) in min-1 → HMV = SV x HF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat is het gemiddelde hartminuutvolume in rust?

A

4-5 liter, wat bij inspanning verhoogt, zowel de hartfrequentie als contratiekracht gaat dan omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Waardoor worden de drukveranderingen veroorzaakt in arteriën?

A

Door het wegvallen van druk door contractie van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat geven de toppen in een Electrocardiogram aan?

A
  • P-top → contactie van atrium, einde diatole (depolarisatie atria)
  • QRS-top → contractie ventrikels, begin systole (depolarisatie ventrikels)
  • T-top → repolarisatie ventrikels, einde systole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat is belangrijk te onthouden aan een ECG?

A

Het geeft slecht een weergave van impulsen, niet de contractie van spier weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Hoe depolariseren de cellen in de SA-knoop?

A

Doordat de calciumkanalen open gaan en daardoor gaat de SA-knoop actiepotentialen vuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Via welke 3 fases loopt de verandering van membraanpotentiaal van de SA-knoop?

A
  • nulde fase → opening van spanningsafhankelijke Ca++ kanalen waardoor Ca de cel ingaat
  • derde fase → repolarisatie door opening K-kanlen waarna kalium de cel in gaat
  • vierde fase → diastolische depolarisatie fase door o.a. de If (funny current) die geprikkeld worden door repolarisatie waardoor er een langzame depolarisatie start (Na gaat de cel in)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Waarom is de lange refractaire periode van de AV-knoop zo belangrijk?

A

Beschermt het hart tegen een te hoge hartslagfrequentie

94
Q

Waardoor wordt de prikkelgeleiding doorgegeven?

A

Door gap-junctions

95
Q

Hoe wordt ervoor gezorgd dat de spiervezels op hun plek blijven in het hart?

A

Door desmosomen

96
Q

Waarom moet een snelle depolarisatie altijd via Na-kanalen?

A

Omdat Na kanalen sneller zijn dan Ca kanalen

97
Q

Welke invloed heeft het parasympatische en welke invloed heeft het sympatische op de SA-knoop?

A

Parasympatisch, via n. vagus → daalt de hartfrequentie
→ muscarine receptoren geactiveerd, stimuleren K kanalen en remmen Ca kanalen en If → langzamere diastolen en hartfrequentie

Sympatisch → verhoging hartslag
→ activatie ß1-adrenerge receptoren. stimuleren Ca kanalen en If → sneller diastolische depolarisatie en hoge hartslagfrequente

98
Q

Welke verschillende soorten vaten zijn er?

A
  • Arteriën → gespierde wand, in staat om drukbewegingen door te geven
  • Venen → kleppen om terugstroom te verhinderen
  • Capilairen → alleen endotheelwand om stofwisseling plaats te vinden
99
Q

Welke drie soorten capillairen zijn er?

A
  • continue capillairen → kleine gaatjes voor kleine stoffen
  • Gefenestreerde capillairen → dunnere gedeeltes (dunne darm)
  • Sinusoïdale capillairen → met grote gaten (beenmerg en lever)
100
Q

Waaruit bestaat bloed?

A
  • witte- en rode bloedcellen en bloedplaatjes → cellen
  • Plasma → plasmaeiwitten als fibrinogeen, albumine en globuline
101
Q

Wat is het serum?

A

Is plasma min de stollingsfactoren

102
Q

Wat is een hematocriet

A

De hoeveelheid rode bloedcellen (v = 0.4-0.5 m = 0.45-0.55)

103
Q

Wat zijn erytrocyten?

A

Rode bloedcellen

104
Q

Waarvoor zorgt de biconcave vorm van de rode bloedcel?

A

Dat het oppervlakte vergoot, en er dus betere gasuitwisseling plaats vindt en bewegen makkleijker door capillairen heen

105
Q

Wat gebeurt er bij koolstofmonoxide vergiftiging?

A

Hemaglobine bindt aan koolstofmonoxide en organen krijgen geen zuurstof

106
Q

Waarvoor is albumine belangrijk?

A

IS belangrijk inde capillairen om de osmotische druk constant te houden.

107
Q

Uit welke 3 globuline fracties bestaat albumine

A
  • Alfa-globuline → enzymen-inhibitoren en transporteiwitten
  • Beta-globuline → transferrine en LDL (cholesterol)
  • Gamma-globuline → immunoglobuline
108
Q

Welke bloedgroepen zijn er en wat zijn hun antigenen en antistoffen

A
  • A → antigeen A → antistof B
  • B → Antigeen B → antistof A
  • AB → Anitgeen A en B → geen antistof
  • O → geen antigeen → antistof A en B
109
Q

Wie is de universele donor en wie de universele ontvanger?

A

O is universele donor, AB universele ontvanger

110
Q

Wat zijn de trombocyten?

A

Bloedplaatjes, hebben belangrijke functie bij bloedstolling, ontstaan uit megakaryocyten in beenmerg.

111
Q

Hoe herstellen trombocyten schade aan bloedvat?

A
  • hechten aan beschadigde deel en vormen een plug
  • Activatie stollingscascade, protrombine omgezet naar trombine, fibrogeen geactiveerd wat omzet in fibrine, vormt een netwerk
112
Q

Welke soorten leukocyten zijn er?

A
  • Neutrofiele granulocyten
  • Eosinofiele granulocyten
  • Basofiele granulocyten
  • Lymfocyten
  • Monocyten
    Voor werking zie histologie
113
Q

Wat is de levensduur van een erytorcyt?

A

ong 120 dagen

114
Q

Wat gebeurt er bij leukemie?

A

kwaadaardige ontsporing bloedcelvorming, ongecontroleerde proliferatie en verminderde celdood.

115
Q

Hoe wordt de lucht aangezogen in de longen?

A

Door het sternum en ribben op te heffen en afplatten van diafragma

116
Q

Wat is het verschil tussen in en uitademen en door welke spieren wordt het geregeld?

A

Inademen is actief, uitademen is passief
inademen → buitenste tussenribspieren = mm. intercostales externi
uitademen → binnenste tussenribspieren = mm. intercostales inetni

117
Q

Welke organen worden beschermd door thorzwand?

A
  • trachea
  • oesophagus
  • milt
  • nieren
  • bovenste deel van maag en lever
  • hart
  • longen
118
Q

Welke twee grote passages heeft de thorax

A
  • bovenste thoraxapertuur
  • onderste thoraxapertuur
119
Q

Welke drie zenuwen zijn van de bovenste thoraxapertuur?

A
  • truncus sypathicus
  • n. phrenicus
  • n. vagus
120
Q

Waarom is de loop van de n. vagus naar larynx zo raar?

A

Gaat eerst naar beneden tot aortaboog en dan weer omhoog

121
Q

Welke doorgangen zitten in de onderste thoraxapertuur/diafragma?

A
  • ventraal zit het foramen venae cavae (bindweefsel) waar de v. cava doorheen loopt. wordt niet tegengewerkt door ademhaling door die bindweefsel gang
  • Dorsaal liggen de doorgangen van oesophagus en aorta descendens, omringt door spieren om doorgang te bevorderen.
122
Q

Waaruit bestaat de pleura (zak om de longen)?

A
  • pariëtaal en visceraal blad, daartussen pleurale ruimte
123
Q

Waar liggen de recessus costomediastinalis en recessus costodiaphragmaticus?

A

Rondom en onder de longe, als hier vochtophoping plaasvind door hartfalen geeft het een benauwd gevoel

124
Q

Wat is het hilum?

A

opening in pleura waar trachea terechtkomen samen met arterien en venen

125
Q

Wat is verschil tussen pulmo dexter en pulmo sinister?

A
  • pulmo dexter bestaat uit drie lobi (superior, medius, inferior),
  • pulmo sinister bestaat uit lobus superior en lobus inferior.
126
Q

Wanneer spreken we van eupneu?

A

Wanneer er een regelmatig patroon van in- en uitademen is, aangepast aan zuurstofbehoefte

127
Q

Wat betekenen de woorden: dyspnue, apnue, cheyne stokes, apneusis?

A
  • Dyspneu = ademnood
  • apneu = ademstilstand
  • Cheyne Stokes = snel ademhalen, daarna niks
  • Apneusis = lange diepe inademing, korte uitademing
128
Q

Op welke vier belangrijke systemen berust het ademhalingssysteem?

A
  • Ventilatie → in- en uitademen
  • Diffusie → zuurstof en koolstofdioxide overdracht
  • Perfusie → uitwisselen van zuurstofrijk bloed aan organen
  • Transport → van moleculen
129
Q

Hoe wordt de lucht aangezogen (inspiratie)?

A
  • de intercostaalspieren en spieren van het diafragma spannen aan
  • Hierdoor wordt volume van long groter
  • de druk daalt, ontstaat een onderdruk in pleuraholte
  • Wordt lager dan atmosferische druk en zuigt dus lucht aan = inspiratie
130
Q

Wat betekent de compliantie van de long?

A

Dat geeft de rekbaarheid van de long aan, dus dat die in oppervlakte kan vergroten.

131
Q

Wat gebeurt er bij expriratie?

A
  • Het diafragma veert terug
  • Volume in thorax wordt kleiner
  • Druk in longer wordt groter
  • Lucht stroomt longen uit
132
Q

Wat zijn de mmHg getallen van druk bij atmosferische druk, inspiratie en experiatie?

A
  • atmosferische druk → ca. 760 mmHg
  • druk in long bij inspiratie → ca. 758 mmHg
  • Druk in longen bij expiriatie → ca. 762 mmHg
    →Dus weinig verschil nodig
133
Q

Wat is het restvolume?

A

(RV), de hoeveelheid lucht die altijd in de longen achterblijft na maximale expiratie.

134
Q

Wat zijn de grote voordelen van het feit dat het van de grote trachea naar de kleine alveoli gaat?

A
  • Het oppervalkte wordt hierdoor sterk vergroot
  • Er is een daling in snelheid van de luchtstroom, waardoor er een effiënte overdracht van gassen komt.
135
Q

Wat is partiële druk?

A

Het deel van de druk die afkomstig is van het gas dat is opgelost

136
Q

Wat is het verschil tussen CO2 en O2?

A

CO2 is veel beter oplosbaar dan O2

137
Q

Wat is een verschil in partiële druk in de alveoli tussen CO2 en O2?

A
  • De partiële druk tussen CO2 in bloed (45 mmHg) en in de lucht (40 mmHg) is heel klein O2 in bloed (40 mmHg) en in de lucht (104 mmHg) is erg groot
138
Q

Waarom is er een grote concentratiegradiënt nodig om O2 te laten diffunderen?

A

Omdat O2 slecht oplost, daarbij gaat de diffusie van O2 heel langzaam en dus niet heel efficiënt

139
Q

Wat doet hemaglobine?

A
  • Hemaglobine ondersteund snelheid waarbij O2 en CO2 van en naar het longweefsel worden afgegeven
  • Houd de partiële zuurstofdruk in bloed maximaal
140
Q

Waar wordt O2 aan hemaglobine gebonden en wat werkt daarop?

A
  • In de alveoli
  • De zuurgraad is belangrijk, O2 bindt makkelijker in een basiche omgeving, in de capilairen is het zuurder, waardoor O2 wordt afgegeven

H+ + HbO2 <-> HHb + O2

141
Q

Wat gebeurt er met de CO2 in het bloed en waardoor wordt het bepaald?

A

CO2 owrdt in de alveoli losgelaten en gebonden in de weefsels

CO2 + H2O <-> H2CO3 <-> H+ + HCO3-

142
Q

Waarom is de alveoli in de apex minder effectief dan onderin de longen?

A

Dit komt doordat ook de zwaartekracht een rol speelt. Onderin de longen bevinden zich meer moleculen.

143
Q

Wanneer resulteert de doorstroomsnelhied van lucht in vasodilatie en wanneer in vasoconstrictie?

A

Vasodilatatie → als lucht sneller stroomt dan bloed, stijgt de pO2
Vasoconstrictie → als lucht langzamer stroomt dan bloed, daalt pO2

144
Q

Wat meten de sensoren in de wand van de brochiën en arteriën?

A

ze meten de pO2 en de pCO2, afhankelijk hiervan treedt er vasodilatatie of vasoconstrictie plaats

145
Q

Waar bevinden zich de expiratie- en inspiratie kernen?

A

In het bovenstel gedeelte van de hersenstam in de medulla

146
Q

Wat is het verschil tussen de inspiratie kernen en de expiratie kernen tijdens een rustige (onbewuste) ademhaling?

A

De inspiratie kernen zijn actief, expiratie kernen zijn inactief.

147
Q

Wat gebeurt er bij hyperventilatie?

A

Er is spraken van een te snelle ademhaling. Hierdoor ontstaat er een sterke daling van pCO2 in lucht van alveoli en wat een sterke daling van pCO in het bloed veroorzaakt. Hierdoor wordt het bloed basischer.

148
Q

Wat is alkalose?

A

Het basischer worden van bloed, gebeurt bij hyperventilatie

149
Q

Wat gebeurt er bij hypoventilatie?

A

Hierbij komt er een hoge pCO2, waarbij het bloed juist zuurder wordt

150
Q

Wat is acidose?

A

Het zuurder worden van bloed, gebeurt bij hypoventilatie

151
Q

Wat doen de perifere chemoreceptoren en sensoren?

A

Zij meten zuurstof, koolstodioxide en zuurgraad in het bloed en geven het door aan de medulla en de pons

152
Q

Waar zitten de perifere chemosensoren en wat doen ze precies?

A

In aortaboog (glomus aorticum) en in a. carotis communis. Deze sensoren zijn afferenten via de n. 10. Zijn sterk gevoelig voor zuurstof veranderingen en meten vooral pO2 (Zijn snel)

153
Q

Waar zitten de centrale chemosensoren en wat doen ze?

A

In de hersenstam tegen de medulla aan, meten met name pCO2 en zijn stuk langzamer

154
Q

Waar zitten de neuronen die gevoelig zijn voor pH?

A

In de raphe kernen van de medulla

155
Q

Waar zitten de mechanoreceptoren?

A

In de longen en luchtwegen, zijn afferenten van de n. 10

156
Q

Wat doen de spierspoeltjes tussen de tussenribspieren en diafragma?

A

Zij meten de activiteit van deze spieren.

157
Q

Uit welke twee groepen bestaan de expiratie- en inspiratie groepen in de medulla?

A
  • Dorsal respiratory group (DRG) → zijn sensorisch en bevinden zich in kernen voor inspiratie
  • Ventral respiratory group (VRG) → zijn sensortisch en motorisch (motoneuronen) en ondersteunen zowel inspiratie als expiratie
    (beiden verantwoordelijk voor ritmogenese)
158
Q

Wat is de eerste aftakking van de aorta?

A

De truncus brachiocephalicus
→ splitst in a. carotis communis dextra en a. subclavia dextra

159
Q

Wat is de 2e aftakking van de aorta?

A

De a. carotis communis sinistra

160
Q

Wat is de derde aftakking van de aorta?

A

De a. subclavia sinistra

161
Q

Hoe worden de longen gevasculariseerd?

A

a. pulmonalis → alveoli → longvene

162
Q

Wat zijn de belangrijkste venen in de thorax en wat ontvangen ze?

A
  • v. cava superior → ontvangt bloed van hoofd en armen
  • v. jugularis interna → bloed van het hoofd (= tegenhaner van carotis communis) en mond uit in vena cava superior
  • v. brachiocephalica → de v. subclavia en v. jugularis interna samen.
  • v. azyos → rond de longen
  • v. cava inferior
163
Q

Wat vormt het azygos systeem?

A

De venen die per segment van de ribben afkomen

164
Q

Wat zijn de belangrijkste arteriën in hoofd-halsgebied?

A
  • a. carotis externa → belangrijk voor gezicht en halsregio
  • a. facialis → richting aangezicht
  • a. maxillaris → richting bovenkaak
  • a. temporalis superficialis → via zijkant van schedel omhoog en vertakt sterk (deze voel je bij je slaap)
165
Q

In welke twee takken vertakt de carotis communis en waar?

A

Hoog in de hals tot een tak die rechtdoor de scheldelholte ingaat: a. carotis interna en de andere gaat naar de buitenkant: a. carotis externa

166
Q

Wat komt er door het foramen magnum?

A
  • Hierdoor komt de a. carotis interna binnen en splitst dan in de a. cerebri media en a. cerebri anterior
  • de a. vertebralis, afkomstig van a. subclavia en versmelt tot a. basilaris, die splitst in achterste cerebrale arteriën die cirkel van Willis vormen met carotis interna
167
Q

Wat zijn de belangrijkste venen in hoofd?

A
  • v. jugularis interna
  • V. jugularis externa
  • v. facialis
  • v. temporalis superficialis
168
Q

Wat is de belangrijkste arterie ene vene in de bovenste extreminteit?

A

a. subclavia
v. cephalica die van de v. subclavia komt

169
Q

Wat gebeurt er met de naam van de a./v. subclavia bij oxil of arm?

A

a. subclavia → a. axillaris → a. brachialis
v. brachialis → v. axillaris → v. basilica en v. brachialis

170
Q

Hoe lopen de venen en arteriën in je hand en vingers?

A

De splitsing zit tussen je vingers, waardoor telkens twee kanten bloed krijgen die tegenover elkaar liggen.

171
Q

Welke arterie wordt er in de pols gemeten voor hartslag?

A

De a. radialis, omdat deze makkelijker te palperen is, de ulnaris ligt veel dieper

172
Q

Wat zijn de belangrijkste arteriën in de abdomen?

A
  • Aorta descendens
  • truncus coelicaus
  • a. mesenterica superior
  • a. mesneterica inferior
  • a. renalis
173
Q

In welke 3 taken splitst de aorta na passeren van diaphragma?

A
  • truncus coelicaus → voor lever, maag, milt, pancreas en duodenum
  • a. mesenterica superior → voor dunne darm en bovenste deel colon
  • a. mesenterica inferior → voor tweede deel van colon
174
Q

Waar gaat de a. renalis heen?

A

Vanaf de aorta naar de nieren

175
Q

Welken venen zijn er belangrijk in tractus digestivus?

A
  • v. cava inferior
  • v. renalis
  • v. portae
  • v. hepatica
176
Q

Hoe loopt de v. portae?

A

Vanaf de darmen naar de lever

177
Q

Welke bloed gaat niet via de v. portae over de lever richting de v. cava inferior?

A

Het bloed uit de endeldarm, dat gaat via v. iliaca (hoeven lever niet te passeren)

178
Q

Welke venen zijn belangrijk in onderste extremiteit?

A
  • v. saphena magna
  • v. saphena parva
  • v. femoralis
179
Q

Hoe wordt het bloed tegen de zwaartekracht uit de benen naar het hart gebracht?

A
  • veneuze kleppen → bloed kan niet terugstromen
  • spierpomp → door beweging wordt het bloed omhoog geduwd
  • Zuigkracht van het hart
180
Q

Wat gebeurt er als de kleppen niet goed functioneren?

A

Dit kan door verdikking komen, er ontstaan spataderen en trombose vorming

181
Q

Hoe werkt de doorbloeding van de tenen?

A

Hetzelfde als bij de hand, via tegenovergestelde kanten

182
Q

Waardoor wordt het overgebleven vocht in de cellen afgevoerd?

A

Door het lymfatisch systeem, wanneer dit ophoopt krijg je oedeem

183
Q

Wat vindt er in de microcirculatie plaats?

A

De diffusie en filtratie

184
Q

Uit welke drie lagen bestaan vaten?

A
  • Tunica adventitia → endotheliale buitenbekleding, bestaat uit bindweefsel, fibroblasten, vetcellen
  • Tunica media → glad spierweefsel met elastische bindweefsellaag, geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel (voor vasodilatatie en vasoconstrictie)
  • tunica intima → binnenste laag met endothee, gevolg door basaalmembraan, en beindweefsel
185
Q

Wat zit er tussen de tunica intima en tunica media?

A

Een elastisch membraan

186
Q

Hoe verlopen de vertakkingen van arteriën naar haarvaten en naar venen terug?

A
  • Arteriën vertakken zicht tot eerste orde arteriolen, daarna tot 2e, 3e en 4e orde arteriolen
  • Op hun kleinst zijn ze terminale arteriolen
  • Erytrocyten moeten met wat druk door de capillairen worden geperst
  • Na capillairen de postcapillaire venulen
  • 4e, 3e, 23 en eerste orde venulen die samen komen in v. cava
187
Q

Wat is het verschil tussen aorta en andere groten arteriën, en de arteriolen?

A
  • aorta is van elastische type, bevat veel elastine en minder glad spierweefsel
  • arteriolen zijn musculeuze type, bevatten veel glad spierweefsel.
187
Q

Wat is de regel voor het verband tussen de spierlaag en de grote van de arterie?

A

Hoe kleiner de arterie, hoe dikker de gladde spierweefsellaag (capillaire bestaan alleen uit endotheelcellen)

188
Q

Waaruit bestaan het veneuze stelsel

A

Uit collageenvezels, kunnen goed rekken voor drukveranderingen

189
Q

Waaruit bestaan de venulen?

A

Uit gladspierweefsel en bindweefsel

190
Q

Hoe vangen de arteriën de drukstoten op?

A

Doordat de wanden elastisch zijn kunnen ze mee bewegen

191
Q

Wat is compliantie van bloedvat?

A

De volumeverandering per drukeenheid geeft de mate van rekbaarheid van de vaatwand aan.

192
Q

Hebben venen een hogere of lagere compliatie dan arteriën?

A

Een hogere compliantie, bij lage druk een ovale vorm, bij hogere druk ronder

193
Q

Hoe is de uitwisseling van stoffen in de capillairvaten het hoogst?

A

Doordat het oppervlakte groot is een de stroomsnelheid laag door hogere weerstand

194
Q

Waarin zijn de drukverschillen op de erytrocyten het hoogst?

A

In de linker ventrikel

195
Q

Wat is de polsdruk?

A

Het verschil tussen systolische en diastolische druk in arteriën van grote circulatie, hoe verder in het stelsel, hoe kleiner

196
Q

Waar vindt de grootste drukafname plaats?

A

In de arteriolen

197
Q

Wat gebeurt er als de diameter van een vat halveert?

A

Dan wordt de vloeistofstroom (flow in volume per sec) 16x zo klein (r^4)

198
Q

Wat is conductantie?

A

Dit zegt iets over hoe makkelijk een vloeistof kan stromen

199
Q

Wat is het glomus aorticum?

A

Een chemoreceptor

200
Q

Wat doen de baroreceptoren en waar bevinden ze zich?

A

Meten de rekkingsgraad van belangrijke vaten
Bevinden zich in sinus caroticus, op aortaboog.

201
Q

Wat gebeurt er als eer een grote hoeveelheid natrium in het bloed zit?

A

Dan wordt er meer water vastgehouden en neemt bloedvolume toe en daarbij de bloeddruk ook → hypertensie

202
Q

Wat is het verband tussen diameter met bloedtoevoer?

A

Met iedere verandering van radius (halve diameter) is er een tot de macht 4 verandering van flow en druk in vat

203
Q

Hoe werkt het centrale zenuwweefsel en perifiere organen op de vaattonus regulatie?

A

CZ en perifiere organen geven stoffen (hormone, neurotransmitters en nucleosiden) af. Deze komen aan bij gladde spiercellen en venauwen of verwijden

204
Q

Welke functie hebben de endotheelcellen in de vaatwand?

A
  • bescherming van bloed tegen ontstekingscellen
  • voorkomen van stolling
  • vormen van een barrière
205
Q

Wat gebeurt er bij Raynoud’s fenomeen?

A

De huid kleurt wit op plaatsen waar vasoconstrictie plaats vind

206
Q

Hoe werkt het parasympatische innervatie op vaattonus?

A

Acetylcholine bindt aan M3-receptoren en veroorzaak vasodilatatie

207
Q

Hoe werkt het parasympatische innervatie op vaattonus?

A

Acetylcholine bindt aan M3-receptoren (muscarinereceptor) en veroorzaak vasodilatatie

208
Q

Hoe werkt het sympatische innervatie op vaattonus?

A

Noradrenaline bindt aan:
- a1-receptoren zorgt voor basoconstrictie
- a2- receptoren zorgt voor vasoconstrictie
- ß2-receptoren zorgt voor vasodilatatie *plaatsen waar meer bloed heen moet tijdens sympatische activiteiten

209
Q

Hoe veroorzaakt norepinephrine een vasoconstrictie?

A

als het bindt aan a1-receptoren in gladde spiercellen
Ca++ ontsnapt uit sacroplasmatisch reticulum bij binding en er vindt een depolarisatie plaats.

210
Q

Welke geneesmiddelen voorkomen vasoconstrictie?

A
  • a1-receptor antagonist zoals urapidil en ketanserine
  • Calciumantagonisten zoals dihydropyridine en adalat nifedipine
211
Q

Wat doet EDRF (endothelium-derived relaxing factors)?

A

Deze wordt afgeven als acetylcholine aan M3 recepotr bindt. Deze stoffen verlagen de Ca++ concentratie door Ca-kanalen te sluiten en stimuleren de synthese van cAMP en cGMP

212
Q

Welke 4 EDRF’s zijn er?

A
  • prostaglandines (prostacycline)
  • Nitric oxide (NO)
  • ED hyperpolarizing factor (EDHF)
  • Vasodiltoire peptiden (CNP, CGR)
213
Q

Wat doet het enzym cyclo-oxygenase (COX)?

A

Deze zet arachidonzuur uit fosfolipiden in celmembraan om in dilatoire prostaglandines. Deze verlagen de Ca concentratie in gladde spiercel of doet dit via aanmaakt van cAMP

214
Q

Waarbij zijn prostaglandines betrokken?

A
  • De vaattonus regulatie
  • bronchoconstrictie
  • bevalling
  • inflammatie
  • pijnprikkels
  • bloedstolling
215
Q

Wat doet nitrietoxide?

A

Deze diffundeert naar gladde spiercewllen en bindt aan GC die cGMP produceert, kan direct voor dilatatie zorgen, maar ook via verlaging van calciumconcentratie.

216
Q

Hoe wordt nitrietoxide gemaakt?

A

De muscarine wordt geactiveerd, deze veroorzaakt verhoging Ca concentratie, deze activeert eNOS. eNOS zet L-arginine om en splitst daarbij nitrietoxide af.

217
Q

Waardoor worden de bloedcellen aangemaakt tijdens de embryonale ontwikkeling?

A

Eerst door dooierzak, daarna placenta en AGM (gebied rond de dorsale aorta), later overgenomen door beenmerg

218
Q

Waar vormen de bloedeilandjes, waar de bloed(stam)cellen en bloedvaten worden gevormd.

A

In het extra-embryonaal mesoderm rond de dooierzak

219
Q

Door welke twee processen worden bloedvaten gevormd?

A
  • Vasculogenese → ontstaan bloedvaatjes via vorming van bloedeilandjes, endotheelblaasjes die fusseren tot vaatjes (helemaal in begin)
  • angiogenese → als er een klein vatenstelsel is, worden de bestaande bloedvaatjes gespreidt.
220
Q

Wat zijn de belangrijkste vaten in het vroege embryo?

A
  • primitieve navelstreng, de hechtsteel
  • arterieel systeem met dorsale aorta, verbonden met hart via kieuwboogarteriën en ventrale aorta
  • veneus systeem met de vena cardinalis anterior, communis en posterior
221
Q

Welke bloedvaten onstaan er uit de v./a. vitellinae?

A

Deze gingen naar de dooierzak, hieruit ontstaan de v. portae en a. mesenterica superior

222
Q

Waaruit bestaat het primitieve bloedvatenstelsel van een foetus?

A
  • naar de dooierzak → v. / a. vitellinae
  • naar de placenta → v. / a. umbilicalis (van de navel)
223
Q

Wat is de ductus venosus?

A

Ontstaat in de lever en vormt een tijdelijke verbinding tussen de vena umbilicalis en de vena cava, zo hoeft zuurstofrijkbloed niet door het venuze bloed van de lever heen.

224
Q

Wat is het ligamentum venosum?

A

Een voortzetting van het ligamentum teres dat uit de vena umbilicalis onstaat en een overblijfsel van ductus venosus

225
Q

Wat is een persisterende truncus arteriosus?

A

Verstoorde opslitsing van de aorta en truncus pulmonalis.

226
Q

Wat maakt de ductus botalli mogelijk?

A

Dat het bloed vanuit rechter ventrikel makkleijk naar aorta kan in embyonale fase. Vormt later het ligamentum arteriosum

227
Q

Wat is er aan de hand bij een persisterende ductus botalli?

A

Dan is de ductus botalli niet goed genoeg gesloten.

228
Q

Wat gebeurt er als het foramen ovale niet goed sluit na geboorte?

A

Dan treedt er atrium septum defect op of een persisterende ductus arteriosus.

229
Q

Welke veranderingen treden op na de geboorte?

A
  • Foramen ovale gaat dicht door lagere druk in rechter atrium
  • Ductus arteriosus (botalli) sluit snel onder invloed van zuurstof
  • ductus venosus sluit, 3-7 dagen na geboorten en vormt het lig. venosum
  • Vena umbilicalis wordt lig. hepatis teres
  • arteria umbilicalis wordt lig. umbilicalis medialis.