Week 7 Flashcards

1
Q

Welke generaties horen bij de geleidende luchtwegen en welke bij de gaswisselingszone?

A
0-16 = geleidende luchtwegen.
17-23 = gaswisselingszone.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gouden standaard bij diagnose astma; reversibiliteit

A

Toename FEV1 met meer dan 12% en meer dan 200 ml na salbutamol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fenotype, endotype en biomarkers bij astma

A

Fenotype: groep met gemeenschappelijke klinische kenmerken ontstaan vanuit interactie genotype en omgeving.
Endotype: biologisch mechanisme dat tot een observeerbare eigenschap leidt.
Biomarkers: signaalstof/cel die weergave is van onderliggende ziekte proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werken biologicals?

A

Ze hebben werking op T2 inflammatie (IgE, IL-4…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Checklist moeilijk-behandelbaar astma

A
  • Astma/
  • Bronchiale prikkels
  • Therapietrouw (Compliance)
  • Inhalator (Device)
  • Educaite
  • Fenotype
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bouwstenen astmabehandeling

A
  • Preventieve maatregelen (allergeenvermijding, educatie, vaccinatie, rookstop, zelfmanagement)
  • Luchtwegverwijders (SABA, LABA, anticholinergica)
  • Ontstekingsremmers (LTRA, theofilline, inhalatie/orale corticosteroïden, biologicals)
  • Reconditioneren (dieet, bewegen, gedrag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is de luchtweg vernauwd bij astma?

A
  1. acute bronchoconstrictie door contractie gladde spiercellen wat leidt tot hyperplasie
  2. verdikking bronchiale wand door oedeem en ontstekingen treden op in het lumen
  3. mucusvorming in lumen dat plakt aan epitheel
  4. structurele irreversibele remodellering van de bronchuswand met verdikking basale membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke twee aspecten wordt gefocust bij de behandeling van astma?

A
  1. verhelpen van bronchoconstrictie (beta-agonist)

2. verminderen ontstekingsreactie (corticosteroïden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is bronchiale hyperreactiviteit?

A

een verhoogde prikkelbarheid van de luchtwegen voor specifieke (allergische) en aspecifieke (chemische, fysische) prikkels die leiden tot bronchusobstructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Twee soorten medicatie als luchtwegverwijders bij COPD

A
  1. b2-agonisten: verbeteren FEV1 en longvolumes, dyspnoe, health related quality of life en aantal exacerbaties.
  2. anticholinergica/muscarine antagonisten: verminderen aantal exacerbaties en opnames, verbeteren symptomen en healthstatus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Medicatie voor de ontsteking bij COPD

A

Inhalatie corticosteroïden: bij COPD met een FEV <60%, anders kan het leiden tot pneumonie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emfyseem

A

irreversibele dilatatie van luchtruimten, distaal van de terminale bronchiolus, op niveau van respiratoire bronchiolus, door destructie van alveolaire septa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Acinus en lobulus

A
Acinus = 2000 alveoli
lobulus = 3-5 acini
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vier soorten emfyseem

A
  1. Centriacinair emfyseem: vooral de respiratoire brionchiolen zijn aangedaan, proximale gedeelte van de acinus. bovenvelden van de long. typisch bij rokers. gaat vaak samen met chronische bronchitis.
  2. panacinair emfyseem: zowel alveolaire ruimte als respiratoire bronchiolen gaan kapot, en hele acinus. ondervelden van de long. grote holtes met alleen nog maar septa.
  3. paraseptaal/distaal acinair emfyseem: langs pleura en septa of naast littekens. vaak bij jonge mensen. kan leiden tot grote bullae die ruptuur/pneumothorax kunnen veroorzaken.
  4. irregulair/scar/secundair emfyseem: gevolg van verlittekening, gaat samen met fibrose.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pathogenese emfyseem; de homeostase van het bindweefsel in de alveoli wordt ontregeld als gevolg van:

A
  • disbalans van protease vs. anti-protease: MMp’s (collageen afbraak) en neutrofiel elastase (elastine afbraak) vs. a-1-antitrypsine.
  • productie en verminderde controle zuurstofradicalen: ontstekingsreactie door bijv. nicotine, waardoor neutrofiele granulocyten en macrofagen uitgescheiden worden.
  • voortdurende chronische ontsteking met weefselschade: macrofagen, neutrofiele granulocyten en CD8+ stijgen en er is een activatie van ontstekingsmediatoren. ook raken epitheelcellen beschadigd, de mesenchymcellen kunnen door apoptose en afname van proliferatie geremd worden in de productie van matrix.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pathologie COPD

A
  • verdikking van wand bronchus
  • meer slijmbekercellen ten koste van trilhaarcellen
  • squameuze metaplasie (epitheel wordt meer plaveiselachtig)
  • hoeveelheid bindweefsel neemt toe in lamina propria en adventitia
  • hyperplasie van bronchiaal klierweefsel en hypertrofie van andere klieren
  • ontsteking
  • fibrose
17
Q

Farmacotherapie astma/COPD; 3 soorten bronchodilatatie, 3 soorten ontstekingsremmers

A

Bronchodilatatie:
- b2-receptor agonist (salbutamol, terbutaline, salmeterol, formoterol)
- M-receptor antagonist (ipratropium, tiotropium)
- Theofylline
Ontstekingsremmers:
- Glucocorticosteroïden (beclometasondipropionaat, budesonide, fluticason, budesonide)
- Cysteinyl leukotrieen receptor antagonist (montelukast)
- Antilichamen (omalizumab)

18
Q

b2-receptor antagonisten bij astma/COPD

A
  • bronchodilatatie via Gs-adenyl cyclase CAMP pathway;
  • kort vs. langwerkende, SABA vs. LABA;
  • verminderde afgifte van ontstekingsmediatoren uit mestcellen;
  • downregulatie, vermindering activiteit, gevoeligheid of hoeveelheid receptor door langdurig gebruik.
    Bijwerkingen: vasodilatatie wat leidt tot tachycardie, aritmieën, tremor, transpiratie.
19
Q

M-receptor antagonisten bij astma/COPD

A
  • M1 is voor nicotinerge transmissie in de ganglia en zorgt voor stimulatie Ach afgifte;
  • M2 (presynaptisch) remt Ach release bij afgifte van Ach in de synpasspleet (negatieve terugkoppeling);
  • M3 zorgt voor bronchoconstrictie en mucussecretie, deze moet dus voornamelijk geblokkeerd worden.
20
Q

Theofylline bij astma/COPD

A

Remt fosfodiësterase (enzym wat cAMP en cGMP afbreekt) en/of blokkeert wellicht adenosine receptoren. Therapeutische breedte is erg smal, dus snel bijwerkingen.

21
Q

Glucocorticosteroïden bij astma/COPD

A

Ontstekingsremmers (minder infiltratie van ontstekingscellen en -mediatoren) waardoor de hyperreactiviteit van luchtwegen wordt geremd en de longfunctie wordt verbeterd. De slijmvliezen stabiliseren en verlagen gevoeligheid van receptoren voor ontstekingsmediatoren en bronchusvernauwers. Ze verhogen de b2-receptordichtheid door verhoging van transcriptie b2-receptor.
Bijwerkingen: binding aan MR geeft verhoogde bloeddruk, osteoporose, cataract, gewichtstoename. Dus daarom lokaal toedienen en een actieve metaboliet die pas in de long plaatsvindt.

22
Q

Cysteïnyl leukotrieen/montelukast bij astma/COPD

A

onstaat onder invloed van lipoxygenase uit arachidonzuur en zorgt voor bronchocontrictie, hyperreactiviteit, slijmsecretie en verhoogde vaatwandpermeabiliteit.

23
Q

Antilichamen bij astma/COPD

A

IgE: wegvangen met omaluzimab
IL-5: wegvangen met mepolizumab
IL-4 en IL-3: wegvangen met dupilumab

24
Q

Waardoor wordt COPD gekarakteriseerd?

A

Luchtwegobstructie, niet reversibel, progressief en inflammatoire respons ten gevolge van luchtvervuiling/roken.

25
Q

Fenotypen die onder COPD vallen

A
  • emfyseem
  • bronchitis en bronchiolitis
  • luchtweginflammatie/systemische inflammatie
26
Q

Pathofysiologie COPD

A
  • afwijkende gasuitwisseling
  • pulmonale hypertensie
  • mucushypersectie
  • exacerbaties
27
Q

Symptomen COPD

A
  • kortademig
  • hoest
  • sputum
  • herhaalde LWI
  • vermoeidheid, gewichtsverlies
  • aanwezigheid risicofactoren
28
Q

GOLD-criteria COPD

A
Altijd tiffeneau-index lager dan 0,70
Gold 1 (mild): FEV1 boven 80%
Gold 2 (matig): FEV1 tussen 50 en 80%
Gold 3 (ernstig): FEV1 tussen 30 en 50%
Gold 4 (heel ernstig): FEV1 lager dan 30% of 50%, of optreden van RI
29
Q

Mogelijke oorzaken acuut hoesten

A
  • virale/bacteriële infectie
  • acute sinusitis
  • astma
30
Q

Mogelijke oorzaken chronisch hoesten

A
  • Astma/COPD
  • zure reflux
  • postnasale drip

(longkanker, tuberculose, bronchiëctasieën, CF, inname bloeddrukverlagers, cerumenprop uitwendige gehoorgang)