Week 6 ZO/VO Flashcards

1
Q

Welk hormoon wordt door ‘feasters’ minder aangemaakt?

A

GLP1, minder signaal dat zegt te stoppen met eten, insuline en leptine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke genen zorgen voor constant te willen blijven eten?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe zorgt een verhoogde leptine spiegel voor de verlaging van het lichaamsgewicht?

A

leptine zorgt voor verzadiging dus ga je minder eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke korte termijn signalen worden na maaltijd afgegeven aan bloed die zorgen voor verzadigingsgevoel?

A
  • leptine, meer vetweefsel = meer leptine
  • PYY
  • insuline
  • Ghr
  • CCK
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke typen neuronen in de hypothalamus regelen het honger gevoel?

A
  • NPY neuronen, naar honger centrum
  • POMC neuronen, naar verzadigingscentrum
    hebben receptoren voor die signalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt laag of hoog glycemisch voedsel in?

A

hoe hoog de bloedsuiker spiegel stijgt na de maaltijd, laag heeft een betere vezadegende werking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat heeft de meest en wat de minste verzadigende werking?

A

eiwit meest dan vet en koolhydraten het minste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de belangrijkste component van afvallen de eerste paar weken?

A

Water gewicht afvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er met je rustmetabolisme bij het afvallen?

A

Wordt minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is vet de voorkeursvorm voor energieopslag?

A

Geen water nodig bij de opslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er met aminozuren na een maaltijd?

A

deels afgebroken en deels gebruikt voor eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe worden vetzuren verpakt?

A

in chylomicronen en ze worden vervolgens naar lymfe uitgescheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt glucose in de lever opgenomen?

A

Door de insuline onafhankelijke GLUT-2 transporter. Deze zet glucose in de lever om in glycogeen, waardoor er snel veel doorheen kan door lage glucose concentratie in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt glucose in het spier-en vetweefsel opgenomen?

A

via GLUT4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doet LPL?

A

zet TG in chylomicronen om in vrije vetzuren en glycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe beinvloed insuline de vetopslag in een vetcel?

A
  • meer glucose daardoor meer triglyceriden
  • stimuleert LPL, zo meer splitsing vrije vetzuren
  • remt HSL, wat normaal tryglyceriden splitst, dit wordt dus tegen gegaan
17
Q

Hoe worden aminozuren lang na een maaltijd afgebroken?

A

ketonzuur + NH4+, transport als alaninen of glutamine

18
Q

Welke aminozuren zijn ketogeen?

A

glycogeen, lysine en leucine

19
Q

Hoeveel ATP kosten glycogenese en glycogenoslyse?

A

2 ATP en 0 ATP, bij glycogenese komt de ATP uit de aerobe glycolyse

20
Q

Welk enzym heb je nodig om glycogeen te vormen en af te breken?

A

vormen: branching enzyme
afbreken debranching enzyme