Week 6 VO.1 en VO.2 Flashcards

1
Q

Wannneer spreek je van een auto-immuunziekte?

A

Wanneer het immuunsysteem lichaamseigen componenten als lichaamsvreemd ziet, dit tot antistofvorming en schade leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem drie factoren die de ontwikkeling van een auto-immuunziekte kunnen beïnvloeden.

A
  • Endocriene systeem
  • Omgevingsfactoren
  • Functioneren van immuniteit
  • Genetische predispositie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kunnen reumafactoren met immunofluorescentietechniek op objectglaasjes worden bepaald?

A

Nee, dit kan niet omdat het oplosbare eiwitten zijn, gericht tegen het constante deel van IgG. Deze antistoffen bevinden zich in het serum. Ook zijn de antistoffen niet specifiek genoeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kun je de diagnose auto-immuunziekte stellen aan de hand van een hoge reumafactor?

A

Nee, verschillende ziekten kunnen deze antistoffen initiëren. Er moeten ook symptomen zijn. Bij chronische pancreatitis en een Epstein-Barr virusinfectie zijn ook reumafactoren aantoonbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom wordt bij de ELISA-techniek na iedere incubatiestap gewassen met een zeepoplossing?

A

Om alle niet gebonden antistoffen te verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is agglutinatie?

A

Agglutinatie is het door antistoffen met elkaar verbinden of van cellen, bacteriën of grotere deeltjes. De antistoffen zijn gericht tegen oppervlakte-antigenen die op de deeltjes of cellen voorkomen. De agglutinatiereactie gaat snel, is met het blote oog heel goed waar te nemen en daardoor zeer geschikt als diagnostische test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de titer van het serum?

A

De reciproke waarde van de sterkste verdunning (dat wil dus zeggen de laagste concentratie) die nog ondubbelzinnig een positieve reactie kan veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is agglutinatie te zien?

A

Rode vlokjes of rood vliesje met rimpelige randen in een heldere (niet rode) vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is uitzakking te zien?

A

Klein rond rood puntje in een heldere (niet rode) vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem een voorbeeld van een kwalitatieve agglutinatiereactie

A

Bloedgroepbepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Speelt de Rhesusfactor een rol bij orgaantransplantaties?

A

Nee, ten opzichte van het ABO systeem is Rhesusfactor een minder sterke antigeen determinant en speelt daarom geen rol bij orgaantransplantaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke Rhesusfactor is het sterkste antigeen, hoe ontstaat dit en hoe vaak komt het voor?

A

Rhesusfactor D is het sterkste antigeen. Het Rhesus D-antigeen komt voor op de erytrocyten van 85% van de Nederlandse bevolking. Ongeveer 15% van de bevolking is Rhesus-negatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kunnen rhesusantistoffen worden gevormd bij rhesusnegatieve mensen?

A

Rhesusantistoffen (anti-D, IgG) komen van nature niet voor in het bloed van rhesusnegatieve mensen. Na bloedtransfusie (waarbij in tegenstelling tot bij orgaantransplantatie geen 100% match hoeft te zijn), kunnen bij rhesusnegatieve mensen anti-D antistoffen worden gevormd. Zonder profylaxe kunnen anti-D antistoffen ook worden gevormd na een zwangerschap waarbij de moeder rhesusnegatief is, en het kind rhesuspositief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de belangrijkste antigenen van het ABO-systeem?

A

De twee belangrijkste antigenen van het ABO-systeem zijn de antigenen A en B.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe komen de bloedgroepantigenen A en B tot stand?

A
  • Een enzym (2-fucosyltransferase) zorgt voor de koppeling van een fucose aan een grondsubstantie. Hierdoor ontstaat het H-antigeen.
  • Transferases die gecodeerd worden door het A-allel, zorgen voor koppeling van het N-acetylgalactosamine-residu aan het H-antigeen. Hierdoor ontstaat bloedgroepantigeen A.
  • Transferases die gecodeerd worden door het B-allel, zorgen voor koppeling van het d-galactoseresidu aan het H-antigeen. Hierdoor ontstaat bloedgroepantigeen B.
  • Als beide allelen tot expressie komen, ontstaat bloedgroep AB.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe komt bloedgroep 0 tot stand?

A

Personen die homozygoot zijn voor het O-allel, brengen de transferases die gecodeerd worden door het A-allel en het B-allel niet tot expressie. Zij hebben bloedgroep 0.

17
Q

Als het A-antigeen aanwezig is op de erytrocyten van een individu, en het B-antigeen afwezig, welke antistoffen zijn dan in het serum van deze persoon aanwezig?

A

Anti-B-antistoffen.

18
Q

Als het B-antigeen aanwezig is op de erytrocyten van een individu, en het A-antigeen afwezig, welke antistoffen zijn dan in het serum van deze persoon aanwezig?

A

Anti-A-antistoffen.

19
Q

Als zowel B-antigeen als A-antigeen aanwezig is op de erytrocyten van een individu welke bloedgroep heeft deze persoon dan?

A

Bloedgroep O

20
Q

Als zowel B-antigeen als A-antigeen afwezig is op de erytrocyten van een individu welke bloedgroep heeft deze persoon dan?

A

Bloedgroep AB