week 6: text analysis Flashcards
form
vorm, structuur
structure
strcutuur, opbouw
function
functie
describe
beschrijven
description
beschrijving
contrast
contrast, tegenstelling
provides a strong contrast to
contrasteert sterk
contrast (verb)
vergelijken, naast elkaar leggen
criticize
bekritiseren
criticism
kritiek, recensie, bespreking
critic
criticus, recensent
review
recensie, bespreking, bespreken
interpret
interpreteren, verklaren
interpretation
interpretatie, verklarende uitleg
analysis
analyse
text analysis
tekstanalyse
analyse
analyseren
characterize
karakteriseren
characterization
karakterisering
plot
plot, intrige
action
handeling
conflict
conflict
ending
einde
concept
concept, opzet
subject
onderwerp
theme
thema
setting
setting, achtergrond
atmosphere
sfeer
mood
stemming
suspense
spanning
climax
climax, hoogtepunt
anticlimax
anticlimax
stereotype
stereotype
protagonist
hoofdfiguur
antagonist
tegenspeler
villain
schurk, boosdoener
style
stijl
tone
toon
symbol
symbool
stylistic
stilistisch
personification
personificatie
allude
zinspelen
allusion
zinspeling
euphemism
eufemisme
analogy
analogie
paraphrase
parafrase
symbolize
symboliseren
exaggerate
overdrijven
exaggeration
overdrijving
hyperbole
hyperbool
understatement
understatement
description
beschrijving
argument
betoog, redenering
instruction
aanwijzing, instructie
discourse
teksteenheid
mode of discourse
gesprekstype
narration
vertelling
persuasion
overtuiging, overreding
rhetoric
redekunst, retoriek
rhetorical
retorisch
diction
woordkeuze, dictie
register
taalregister, bepaald taalgebruik
literal
letterlijk
figurative
figuurlijk
connotation
connotatie, gevoelswaarde