week 6 Flashcards

1
Q

wat betekenen de volgende begrippen?
- totipotent
- pluripotent
- multipotent
- unipotent

A
  • totipotent: cel kan nog ieder celtype worden (zygote)
  • pluripotent: cel kan nog veel verschillende soorten cellen worden (embryonale stamcellen)
  • multipotent: cel kan nog veel verschillende soorten cellen worden (volwassen stamcellen in het lichaam)
  • unipotent: cel kan niet meer van soort veranderen (gedifferentieerde cellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is epigenetica?

A

de studie van omkeerbare erfelijke veranderingen in genfunctie die optreden zonder wijzigingen in de DNA-sequentie
- is belangrijk voor de regulatie van de activiteit van DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een nucleosoom en een chromatine?

A

nucleosoom:
- DNA van de mens ligt gewikkeld rond nucleosomen
- nucleosoom bestaat uit 8 eiwitten: histonen (4 paren)

chromatine:
- nucleosoom en DNA eromheen samen worden chromatine genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doet DNA-methylering en waar vindt het vaak plaats?

A
  • zorgt ervoor dat het DNA dichter bij elkaar komt te liggen, met als gevolg dat transcriptiefactoren niet kunnen binden
  • vindt vaak plaats van een cytosine (C) die voor een guanine (G) ligt -> CpGs genoemd
  • CpG-eilanden: stukken DNA met een hoge dichtheid CpGs en zijn vaak promotors (vaak niet gemethyleerd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is histonmodificatie?

A

hierbij wordt de staart van het histon gemodificeerd, vaak door methylering

  • gebeurd in de S-fase om te zorgen dat de nieuwe cellen dezelfde modificatie krijgen
  • DNA compacter om histon -> minder actief gen
  • DNA minder compact om histon -> actiever gen

(acetylering leidt vaak tot actiever worden van het gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is genomic imprinting?

A

het proces waarbij slechts één kopie van een gen bij een individu (hetzij van de moeder, hetzij van de vader) tot expressie komt, terwijl de andere kopie wordt onderdrukt

  • maternale genen remmen groei
  • paternale genen stimuleren groei
  • nodig voor dosiscompensatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn induced pluripotente stamcellen?

A

embryonale stamcellen die gemaakt zijn uit een somatische cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe ziet een embryo eruit na 2 weken (dag 12-14)?

A

er is een tweelagig, ingenesteld embryo
- twee lagen bevinden zich tussen het amnion en de dooierzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat gebeurd er tijdens dag 15-17 in de groei van het embryo?

A
  • aan de zijde van de hechtsteel (caudaal) onstaat de primitiefstreek met relatief aan de craniale kant de primitiefknoop (knoop van Hensen)
  • positie van de hechtsteel is het eerste kenmerk dat een voor- en achterzijde weergeeft
  • in de primitiefstreek ontstaat een derde laag via gastrulatie -> mesoderm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het anterior visceral endoderm (AVE) en wat doet het?

A

craniale deel van de hypoblast
- maken remmende en stimulerende signaalmoleculen
- essentieel voor de ontwikkeling van hart, hoofd en hersenen
- als dit gebied ontbreekt zal de gehele hoofdregio niet ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de primitiefknoop (knoop van Hensen) en wat doet het?

A

het meest craniale deel van de primitiefstreek
- heeft samen met het notochord een belangrijke organiserende functie in het vroege embryo
- zorgen ervoor dat weefsels eromheen verder ontwikkelen tot bepaalde structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is posterieure of anterieure homeotische transformatie?

A

posterieure homeotische transformatie: wervel neemt de vorm aan van de wervel eronder (bijv. cervicale wervel die lijkt op thoracale wervel, dus met rib eraan)

anterieure homeotische transformatie: wervel neemt de vorm aan van de wervel erboven (bijv. lumbale wervel die lijkt op thoracale wervel, dus met rib eraan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waaruit bestaan de wervels en wat weet je over deze ontwikkeling?

A

twee somietparen
- somieten ontstaan uit het meest craniale deel van de primitiefstreek, voor de primitiefknoop
- eerste somiet ontstaat rond dag 18 na conceptie uit paraxiaal mesoderm
- aanleg gebeurd van craniaal naar caudaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarin splitsen somieten zich en wat ontstaat hieruit?

A
  • slerotoom -> wervelkolom
  • myotoom -> spieren
  • dermatoom -> onderhuidse weefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn HOX-genen en wat doen ze?

A
  • genen die verantwoordelijk zijn voor de segmentering van het lichaam (aanleggen van wervels van craniaal naar caudaal)
  • 4 clusters HOX-genen (A, B, C en D)
  • liggen colineair op het chromosoom -> HOX1 gen ligt aan 3’ kant van chromosoom en komt het meest craniaal HOX13 ligt meest caudaal
  • paraloge hox-genen (met hetzelfde nummer) kunnen elkaars functie overnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welk hox-gen is verantwoordelijk voor de overgang van cervicale wervels naar thoracale wervels en welke van thoracaal naar lumbaal?

A

cervicaal -> thoracaal = hox-6
thoracaal -> lumbaal = hox-10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wanneer spreek je van een miskraam?

A

bij een zwangerschap die onbedoeld eindigt voor de zestiende week
- in de eerste 12 weken: vroege miskraam
- 12 -16e week: late miskraam
- tussen 16 - 24 weken: immature vroeggeboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is een spontane miskraam en wat is een incomplete miskraam?

A

spontane miskraam = de foetus wordt spontaan en meestal intact (in de vliezen) uitgedreven

incomplete miskraam = de placenta laat onvolledig los, waardoor een stukje placenta of moederlijk weefsel achterblijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn eventuele complicaties van een miskraam?

A
  • ernstig bloedverlies (met evt shock tot gevolg)
  • sepsis (bv. bij incomplete miskraam)
  • psychologische problemen moeder
  • soms zelfs dood moeder
  • vaker en meer complicaties naarmate foetus verder ontwikkeld is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat staat er in de differentiaal diagnose bij bloedverlies tijdens de zwangerschap?

A
  • bloedverlies ongerelateerd aan de zwangerschap: cervixpathologie of infectie
  • niet-specifiek vaginaal bloedverlies bij intacte zwangerschap (‘innestelingsbloeding’)
  • niet intacte zwangerschap (miskraam)
  • extra-uteriene graviditeit (EUG)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waar kan een extra-uteriene graviditeit zich bevinden?

A

= buitenbaarmoederlijke zwangerschap
- eierstok
- eileider
- litteken van een eerdere sectio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke behandelopties zijn er bij een niet-vitale zwangerschap/miskraam en wat zijn de voor- en nadelen hiervan?

A
  1. expectatief beleid
    voordelen
    - meest natuurlijke manier
    - geen operatieve complicaties
    nadelen:
    - kan lang duren, veel onzekerheid (mentale last)
    - veel pijn/bloedverlies
    - kans op incomplete miskraam
    - kans op infectie
  2. curretage
    voordelen
    - geplande ingreep
    - minder kans op incomplete miskraam
    - minder kans op ernstig bloedverlies
    nadelen
    - invasief
    - kans op perforatie uterus
    - kans op cervix laceratie
    - kans op syndroom van Asherman
  3. medicamenteus (misoprostol)
    voordelen
    - niet invasief
    - patiënt heeft het ‘in eigen hand’ (zelf bepalen wanneer)
    - lijkt ‘natuurlijk’
    nadelen
    - meer kans op incomplete miskraam
    - mogelijk meer kans op infectie
    - langer durend bloedverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke hemodynamische veranderingen treden er op tijdens de zwangerschap?

A

cardiovasculaire adaptatie
- cardiac output +40-50%
- totaal bloedvolume +40%
- systemische vaatweerstand -20-30%
- nierperfusie +50-60%

normaalwaarden bloeddruk tijdens zwangerschap: systolisch <140 mmHg en diastolisch < 90 mmHg

24
Q

wanneer spreek je van zwangerschapshypertensie?

A
  • onstaat de novo na 20 weken zwangerschap en verdwijnt 6 weken na de bevalling

twee soorten:
- zwangerschapshypertensie = onder proteïnurie
- pre-eclampsie = met proteïnurie

25
Q

wat is pre-eclampsie (PE)?

A

hypertensie die gepaard gaat met een of meer van de volgende opties:
- proteïnurie (>300mg per 24 uur), met een eiwit:creatine ratio >30
- afwijkingen in bloedbeeld (nier, lever, etc)
- neurologische schade
- groeivertraging van de foetus (IUGR)

  • oedeem in gelaat en handen is een alarmsignaal voor pre-eclampsie
26
Q

welke twee theorieën zijn er over het ontstaan van pre-eclampsie, leg uit?

A
  1. defecte trofoblastinvasie
    - naarmate de zwangerschap vordert, is er meer doorbloeding van de foetus nodig, hiervoor moeten spiraalarteriën breed en trechtervormig worden, dit wordt geregeld door cytotrofoblast cellen
    - bij pre-eclampsie verloopt de trofoblast invasie anders en ontwikkelen de spiraalarteriën zich niet goed en komen niet goed genoeg in het myometrium
    - door een gestoorde trofoblastinvasie in het 1e trimester zal in het 2e trimester intervilleuze hypoxie optreden en oxidatieve stress leidt vervolgens tot endotheeldisfunctie, waardoor vaatspasmen en uiteindelijk pre-eclampsie optreden
  2. daling van de cardiovasculaire reserve
    - dit leidt tot een gestoorde innesteling van de placenta
27
Q

wanneer spreek je van eclampsie?

A
  • als er bij pre-eclampsie tonisch-clonische convulsies optreden
28
Q

wat zijn gevolgen van pre-eclampsie voor andere orgaansystemen?

A

cardiovasculair
- maligne hypertensie (bp >160 mmHg systolisch en/of >110 mmHg diastolisch)
- longoedeem

cerebraal
- tekenen van cerebrale prikkeling (hoofdpijn, visusstoornissen, tintelende vingers, hyperreflexie)
- eclampsie (insult)
- bloeding, CVA, ischemisch, haemorragisch

renaal
- proteïnurie
- oligurie
- cola-urine
- nierfunctiestoornissen (pre-renaal, renaal)

lever
- HELLP-syndroom (hemolyse,n elevated liver-enzymes, low plateles), kan leiden tot leverkapselruptuur

foetus en placenta
- intra-uteriene groeiachterstand
- loslating vd placenta

29
Q

welke soorten pre-eclampsie zijn er?

A

vroege PE: <32 weken
late PE: >32 weken

ernstige PE bij:
- diastolische bloeddruk >110 en/of systolische bloeddruk >160
- proteïnurie >5g/24uur
- oligurie <500ml/24 uur
- tekenen van orgaanfalen (zoals cerebrale of visuele stoornissen, longoedeem of cyanose, pijn in epigastrio, gestoorde leverfuncties, trombocytopenie en foetale groeivertraging)

30
Q

wat zijn de risicofactoren voor pre-eclampsie?

A
  • PE/IURG in de voorgeschiedenis
  • hypertensie
  • diabetes mellitus
  • BMI > 30
  • antifosfolipidensyndroom
  • hogere leeftijd vrouw
  • auto-immuunziekten
  • nierziekten
  • eerste zwangerschap
  • relatie korter dan zes maanden
31
Q

wat is de behandeling van pre-eclampsie?

A

enige behandeling is geboorte van het kind, waarna beeld na enkele dagen opklaart

  • vroeg in zwangerschap PE -> afwachtend beleid om tijd te winnen voor foetus
  • dit is bij milde PE <37 weken en bij ernstige PE <34 weken
  • daarna wordt partus ingeleid
  • tot de partus wordt bloeddruk gestabiliseerd mbv antihypertensiva
  • daarnaast altijd magnesiumsulfaat iv, om brein moeder te stabiliseren (tegen insulten)
  • als zwangerschap <34 weken, wordt foetus voorbereid op partus met corticosteroïden (betamethason of dexamethason), hierdoor rijpen de longen
32
Q

wat zijn voorwaarden die kunnen gelden om een abortus te mogen?

A
  • enkel in levensbedreigende situaties
  • bedreiging van fysiek en/of mentale gezondheid
  • na verkrachting of incest
  • bij foetale afwijkingen
  • om economische of sociale redenen
  • op verzoek (in nl wel, maar maar 30% van de landen staat dit toe)
33
Q

welke effecten heeft het legaliseren van abortus?

A
  • daling abortuscijfer
  • abortussen worden veiliger uitgevoerd
  • de abortusproblematiek wordt transparanter (cijfers in een regio hoger -> onderzoek naar oorzaak enz)
  • het biedt mogelijkheid tot goede nazorg
  • anticonceptie wordt bespreekbaar gemaakt
34
Q

wat zijn de regels voor abortus in Nederland?

A

het is strafbaar, tenzij het wordt uitgevoerd door een instelling met een vergunning en het wordt gedaan door een arts
- abortus mag op verzoek (baas in eigen buik)
- grens ligt bij 24 weken zwangerschapsduur (daarna levensvatbaar)

  • jongeren < 16 moeten toestemming van ouder of voogd, zonder toestemming eerst langs het FIOM
35
Q

in welke twee situaties hoeven jongeren tussen 12 en 16 geen toestemming van een ouder of voogd te hebben voor abortus?

A
  • als de verrichting kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de minderjarige vrouw te voorkomen
  • als de minderjarige vrouw ook na weigering van de ouders/voogd om toestemming te geven, de verrichting weloverwogen blijft wensen
36
Q

welke twee categorieën van aangeboren afwijkingen bij een late zwangerschapsafbreking zijn er?

A
  • categorie 1: afwijkingen die niet met het leven verenigbaar zijn -> over algemeen niet strafbaar (bijv. trisomie 13 en 18, anencefalie, longhypoplasie, ectopia cordis)
  • categorie 2: afwijkingen die leiden tot uitzichtloos lijden -> wel strafbaar (bijv. zeer ernstige spina bifida, zeer ernstige vormen van cerebrale afwijkingen)
37
Q

wat is de procedure van een categorie 2 late zwangerschapsafbreking?

A
  • allereerst moet er zekerheid zijn over de diagnose en de prognose van de foetus
  • ieder verzoek wordt besproken door een team van gynaecologen en andere teamleden in een centrum waar een afdeling prenatale diagnostiek is
  • een team moet bestaan uit minstens 2 gynaecologen (waarvan 1 niet de behandelaar is), een kinderarts en een deelspecialist (kinderchirurg/klinisch geneticus), ook evt verpleegkundigen of maatschappelijk werkers kunnen betrokken worden
  • er moet bovendien met een ander centrum worden overlegd (wanneer deze niet eens is met de keuze kan je beter niet doen, want misschien strafrechterlijke vervolging)
  • officier van Justitie moet uiteindelijk beoordelen of er aanleiding is tot strafvervolging
38
Q

wat is de overtijd behandeling?

A

de naam voor de vroege abortus die wordt verricht binnen 44 dagen na de eerste dag van de laatste menstruatie, dus 16 dagen over tijd

39
Q

wat is perinatale asfyxie?

A

een conditie van verminderde gasuitwisseling of inadequate bloedstroom, die leidt tot persisterende hypoxemie en hypercapnie van het kind, die (tijdelijk) optreden rond de geboorte

40
Q

wat betekenen de volgende begrippen?
- hypoxie
- hypoxemie
- hypercapnie

A
  • hypoxie = de afname van oxygenatie/zuurstofgehalte in de perifere weefsels
  • hypoxemie = een afname van het zuurstofgehalte in arterieel bloed van de foetus
  • hypercapnie = een verhoogd/overmatig gehalte aan CO2 in het bloed van de foetus
41
Q

welke aandoeningen behoren tot de ‘big four’ oorzaken van perinatale sterfte of morbiditeit?

A
  • perinatale asfyxie
  • vroeggeboorte
  • te laag geboortegewicht
  • aangeboren afwijkingen
42
Q

wat is de placenta en welke componenten heeft deze?

A

een foetaal orgaan dat bestaat uit een foetale en een maternale component

foetale component: bestaat uit hoofdtakken van de navelstrengarteriën die zich verdelen in fijne arteriën die die chorionvilli binnendringen en eindigen in het capillaire bed, wat zich bevindt aan het oppervlak van de villi

maternale component: bevat voedingsstoffen en zuurstof voor de foetus. dit komt vanuit de moeder via de aorta, a. iliaca en a. uterina aan bij de placenta. de spiraalvormige arteriën brengen het bloed in de intervilleuze ruimte tussen de chorionvilli

43
Q

hoe vindt de uitwisseling van stoffen tussen moeder en baby plaats in de buik?

A
  • geen direct contact tussen maternaal en foetaal bloed
  • uitwisseling van stoffen vindt plaats via diffusie in de intervilleuze ruimte
44
Q

wat zijn kenmerken van de foetale doorbloeding/circulatie?

A
  • lage foetale bloeddruk (30/60 mmHg)
  • hemoglobine (Hb) relatief hoog: >10
  • foetaal Hb (HbF) is beter in staat om zuurstof te binden
  • zuurstofspanning is 70% lager dan die van de moeder en zuurstofverzadiging is slechts 35% verlaagd
  • foetus heeft hartslag van 180 slagen/min in de uterus
  • twee rechts-links shunts: foramen ovale (tusen beide atria) en ductus arteriosus (tussen a. pulmonalis en aorta)
45
Q

wat is de APGAR score?

A

score om te bepalen hoe het met een pasgeboren kindje gaat, wordt bepaald na 1, 5 en 10 minuten na geboorte

A -> ademhaling
- 0: geen
- 1: zwak
- 2: goed

P -> pols/hartslag
- 0: geen
- 1: < 100/min
- 2: > 100/min

G -> spierspanning
- 0: slap
- 1: enige flexie van ledematen
- 2: actieve beweging ledematen

A -> aspect/huidskleur
- 0: blauw/bleek
- 1: blauw bij extremiteiten
- 2: hele lichaam roze

R -> reactie op prikkels
- 0: geen
- 1: enige beweging
- 2: krachtig huilen

score van 7/10 of hoger = normaal

46
Q

wat zijn oorzaken van perinatale asfyxie?

A
  1. maternale factoren
    - hypovolemie/shock
    - ernstig longlijden (door verlaagde zuurstofopname van moeder)
    - hartgebreken (verminderd circulerend volume van de moeder heeft invloed op doorbloeding en dus O2 spanning van foetus)
    - vena cava compressie (door compressie v. cava inferior is veneuze return naar hart verminderd en dus neemt cardiac output af)
  2. placentaire factoren
    - placentaire insufficiëntie (bijv. door zwangerschapshypertensie of pre-eclampsie)
    - placenta praevia (placenta zit laag in de uterus)
    - uterus hypertonie (uterus die niet ontspant of meebeweegt voor de bevalling
    - weeënstorm/polysystolie (als er teveel contracties zijn, krijgt baby onvoldoende kans om zuurstof te krijgen
    - abruptio placentae (loslating van de placenta, waardoor toevoer van zuurstof onderbroken wordt)
  3. navelstreng problematiek
    - navelstrengprolaps (uitzakking navelstreng waarbij deze onder baby komt te liggen bij bevalling en wordt afgekneld
    - omstrengeling (navelstreng om baby gewikkeld)
    - navelstrengcompressie (als navelstreng ergens tegenaan ligt kan tijdens contractie deze afgekneld worden
    - navelstrengknoop (tijdens bewegingen foetus kan er knoop in navelstreng komen)
  4. foetale factoren
    - infecties
    - foetale ritmestoornissen
    - foetomaternale transfusie (uitwisseling foetaal bloed naar moeder waardoor een reactie kan ontstaan)
    - foetale bloedafbraak door bloedgroepantagonisme
47
Q

welke opties voor foetale bewaking zijn er?

A
  • cardiotocografie (CTG)
  • ST-analyse (STAN) van een foetaal ecg -> inschatting prognose
  • microbloedonderzoek (MBO): afname bloedmonster van het kind na het breken van de vliezen

alleen MBO geeft daadwerkelijke zuurstofspanning, andere twee is indicatie

48
Q

wat is cardiotocografie (CTG)?

A
  • bestaat uit het simultaan registreren van de foetale hartfrequentie en de contracties van de uterus
  • doel is optijd identificeren van foetale nood
  • bovenste lijn = foetale hartfrequentie (normaal: 110-160 slagen/min)
  • onderste lijn = weergave uteriene contracties

inwendig: elektrode op he hoofd foetus (kan alleen na breken vliezen)
uitwendig: elektrode op buik moeder

49
Q

welke aspecten van een CTG moeten worden afgelezen worden om hem te kunnen beoordelen?

A
  • weeën
  • basis hartfrequentie (BHF): normaal, tachycardie (>150) of bradycardie (<110 of afname >40 slagen ten opzichte van basis meer dan 5 minuten)
  • variabiliteit van het foetale hartritme: variatiebreedte > 5 slagen/min of zes nuldoorgangen per minuut
  • acceleraties: versnelling in de hartslag in samenhang met beweging is fysiologisch dus goed
  • deceleraties: vermindering van minstens 15 slagen per minuut tov BHF gedurende tenminste 60 seconden, nooit fysiologisch
50
Q

wat zijn de behandelopties voor foetale asfyxie?

A
  • moeder in left lateral tilt: voorkomt compressie v. cava inferior
  • tijdelijk stoppen van de weeën met een tocolytium, dan later moment weer CTG opnieuw beoordelen
  • snelle geboorte door een kunstverlossing of sectio
51
Q

welke 3 categorieën van wisselwerking tussen ziekte en zwangerschap zijn er?

A
  • bestaande ziekte heeft invloed op de zwangerschap (bv. hoger risico pre-eclampsie)
  • zwangerschap heeft invloed op bestaande ziekte (bv. hoger risico op een hypoglycaemie bij DM1 door veranderde gevoeligheid insuline)
  • zwangerschap leidt tot een nieuwe ziekte (bv. diabetes gravidarum, pre-eclampsie, hepatische cholestasen)
52
Q

welke hormonen produceert de placenta tijdens zwangerschap?

A
  • oestradiol
  • progesteron
  • hCG (Humaan choriongonadotrofine)
  • prolactine
  • PAPP-A (Pregnancy Associated Plasma Protein A
  • groeihormoon
  • cortisol
  • vasopressine
  • PTHrp (Parathyroid Hormone Related Protein)
  • HPL (humaan placentair lactogeen hormoon)
53
Q

welke fysiologische veranderingen treden er in een vrouw op tijdens zwangerschap?

A

hemodynamische veranderingen:
- vaatverwijding door oestrogeen
- verhoging cardiac output (met ong 50%)
- verhoging hartslag
- verslappen vaatwand

hematologische veranderingen
- hemodilutie: verlaging van Hb gehalte doordat het lichaam meer vocht gaat vasthouden
- hypercoagulabiliteit: voor vermindering bloedingen rondom bevalling, wel extra risico op bv DVT)

metabole veranderingen:
- schildklier
- insuline
- glomulaire filtratie (GFR gaat omhoog met als gevolg hyperfiltratie)

54
Q

welke drie fysiologische veranderingen treden er op rondom de schildklier tijdens de zwangerschap?

A
  • stijging van hoeveelheid thyroxine binding globulins (dit zijn bindingseiwitten van het schilklierhormoon waardoor de biologische beschikbaarheid verminderd)
  • distributie van schildklierhormoon van moeder naar kind (waardoor groter verdelingsvolume)
  • productie van placentaal type 3 deiodinase (zorgt voor inactivatie van schildklierhormoon)

hierdoor wordt verwacht dat hoeveelheid schildklierhormoon zal dalen, maar hCG lijkt op TSH qua opbouw en kan dus binden op TSH receptor en zorgt voor stijging in vrij T4. dit maakt fysiologische veranderingen ongedaan en houdt schildklierhormoon op peil

dus: hCG zorgt voor verhoging FT4 en daling TSH !!!

55
Q

welke 4 groepen heb je bij de classificatie van schildklierwaarden?

A
  • hypothyreoïdie: hoog TSH, laag vrij T4
  • subklinische hypothyreoïdie: hoog TSH, normaal vrij T4
  • hyperthyreoïdie: laag TSH, hoog vrij T4
  • subklinische hyperthyreoïdie: laag TSH, normaal vrij T4

hyperthyreoïdie tijdens zwangerschap is dus fysiologisch, hypothyreoïdie niet