Week 6 Flashcards
1
Q
Hoe is de contrastdrempel gedefinieerd?
A
Contrstdrempel = (Imax - Imin) / (Imax + Imin)
2
Q
Waarvan is de contrastdrempel van ons visuele systeem afhankelijk?
A
- De fijnheid van structuren van het object
- De gemiddelde helderheid in het beeld
- De adoptie van het oog aan de lichtsterkte
3
Q
Hoe is de contrastgevoeligheid gedefinieerd?
A
Constrastgevoeligheid = 1/contrastdrempel
4
Q
Welke manieren van interactie zijn mogelijk?
A
- Transmissie: hierbij wordt een uitwendige stralingsbron gebruikt (CT, röntgen)
- Emissie: het meten van staling die door het lichaam zelf wordt uitgezonden
- Reflectie: het waarnemen van teruggekaatste straling na instraling van buitenaf (echografie)
- Resonantie: hierbij trillen atoomkernen mee onder invloed van een radiosignaal.
5
Q
Noem de 7 factoren waar de kwaliteit van een röntgenfoto vanaf hangt.
A
- Dikte van het lichaamsdeel
- Beweging van het lichaamsdeel
- Strooistraling
- Intensiteit
- Stralingsenergie
- Afmeting van de focus
- Korrelgrootte
6
Q
Welke 4 mogelijke benaderingen zijn er om een diagnose te stellen?
A
- Possibilistische benadering
- Probabilistische benadering
- Prognostische benadering
- Pragmatische benadering
7
Q
A