Week 5 Flashcards

1
Q

Geef 6 feitjes over skeletspierweefsel.

A
  • Dwarsgestreept
  • Snelle contractie
  • Contractie staat onder invloed van de wil
  • Duidelijk banden patroon
  • Multinucleair
  • Kernen zijn perifeer gelegenG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geeft 7 feitjes over hartspierweefsel.

A
  • Dwarsgestreept
  • Snelle en ritmische contractie
  • Contractie niet onder invloed van wil
  • Duidelijk bandenpatroon
  • Mononucleair
  • Centraal gelegen kernen
  • Intercalairlijnen tussen cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef 6 feitjes over glad spierweefsel.

A
  • Langzame contractie
  • Contractie niet onder invloed van wil
  • Spoelvormige cellen
  • Diagonaal geordend
  • Mononucleair
  • Centraal gelegen kern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 4 microscopische eigenschappen van skeletspiercellen.

A
  • Lange cilindrische, meerkernige cellen (dwarsstrepen)
  • Meerkernigheid als gevolg van de fusie van voorlopercellen
  • Ovale kernen hebben een schuine verbinding en vormen het groot oppervlak
  • Er is een sterke kleuring voor de eiwitten in de spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Door welke soorten bindweefsel wordt spierweefsel omgeven?

A
  • Epimysium (onregelmatig vezelig bindweefsel, om de hele spier)
  • Perimysium (verzelig bindweefsel om een fascikel)
  • Endomysium (reticulair om een spiervezel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke soorten filamenten bestaat skeletspierweefsel?

A

Dikke myosine filamenten
Dunne actine filamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke functionele kenmerken heeft spiefweefsel?

A
  • Spierkracht doorgeven naar andere spiervezels(spierkracht bundelen)
  • Bevestiging aan bot en andere weefsels
  • Begeleiden van bloed, lymfevaten en zenuwen
  • Pees-spieraanhechting (myotendinous junction)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een myofibril?

A

Een aaneenschakeling en bundeling van sacromeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarvoor dienen de intercalairlijnen in hartspierweefsel?

A
  • Cellen verspringen over de intercalairlijnen
  • Op de intercalairlijn het de ene spiervezel aan de andere spiervezel
  • Mechanische en chemische functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de grootste verschillen tussen hartspierweefsel en skeletspierweefsel?

A

Hartspiercellen:
- Worden omgeven door een goed doorbloed endomysium
- Worden onderling verbonden door desmosomen, fasciae adherent en gap-junctions
- Bevatten meer en grotere mitochondria
- Hebben een minder ontwikkelt sarcoplasmatisch reticulum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kun je vertellen over de mechanische kant van hartspierweefsel?

A
  • Sterke intercellulaire adhesie door gebruik van demosomen
  • Intermediair filament dismine zorgen voor het goed binden van cellen
  • Zona adherens (bestaat uit actine filamenten) zorgen voor binding van de interacalairlijnen en houdt spiercellen bij elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kun je vertellen over de chemische kant van hartspierweefsel?

A

Hartspierweefsel heeft een snelle impulsgeleiding door middel van gap junctions.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan gladspierweefsel contraheren?

A

Dit is mogelijk door dense bodies (te vergelijken met Z-lijn) → Actinefilamenten die vastzitten aan deze bodies kunnen worden verplaatst → tijdens contractie ontstaat schelmachtige structuur.

Tijdens depolarisatie komt calcium de cel in → bindt aan calmoduline → activeert eiwitcomplex MLCK → dit complex activeert myosine → via gapjunctions kunnen cellen onderling communiceren → contractie vooral gereguleerd door hormonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaan somieten?

A

Door middel van segmentatie. Bij week 4 begint de sluiting van de neurale buis en zo worden semieten gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke soorten mesoderm zijn er?

A

Mesoderm wordt in de primitiefstreek tijdens de gastrelatie gemaakt.
Aan de caudale zijde: intermediair/lateraal mesoderm
Aan de craniale zijde: paraxiaal mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten semieten zijn er?

A

Semieten splitsen op in sclerotoom, dermatoom en myotoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarvoor is de afgifte van signaalmoleculen belangrijk? (embryologie)

A

Door de afgifte van signaalmoleculen vindt er differentiatie plaats van somieten. Sonic hedgehog ‘vertelt’ de semiet wat mediaal en wat lateraal is. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt in craniaal en caudaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke belangrijkste segmenten ontstaan er uit somieten?

A
  • Sclerotoom: axiaal skelet
  • Myotoom: skeletspieren
  • Dermatoom: dermis
  • Syndetoom: pezen
  • Meningotoom: vliezen rond ruggenmerg
19
Q

Noem 4 feitjes over de vorming van wervels uit somieten.

A
  • Een wervel ontstaat uit sclerotomen van twee somietparen
  • De zenuwen lopen tussen de wervels door naar dermomyotoom
  • Caudaal: signaalmoleculen FGH en Wnt → boodschap geen somiet aanmaken
  • Craniaal: signaalmoleculen retinoid acid → boodschap wel somiet aanmaken.
20
Q

Hoe ontstaan rigor mortis?

A

Door onvoldoende ATP, de myosine kopjes blijven in attached state, er is geen ATP aanwezig om ze los te koppelen.

21
Q

Hoe komt het dat spieren niet altijd contraheren?

A

Er is verhoging van de calcium concentratie nodig is. Hierdoor ondergaat het troponine complex een conformatie waardoor de bindingsplaatsen van actine voor de myosinekop weer beschikbaar worden -> contractie mogelijk.

22
Q

Waarmee zijn T-tubuli gevuld?

A

Met extracellulaire vloeistof.

23
Q

Wat bepaald de duur van de contractie is een skeletspierweefsel?

A

Het wegvallen van de calciumconcentratie.

24
Q

Bij welke lengte kan een skeletspier maximale kracht leveren?

A

In de rustlengte. Bij deze lengte kan er zo veel mogelijk actine binden aan myosine, des te meer kracht er ontwikkeld wordt.

25
Q

Wat voor kleur hebben langzame spiervezels?

A

Rood. Deze vezels kunnen langdurig contraheren en hebben hierdoor veel zuurstof nodig. Dus de spieren zijn goed doorbloed.

26
Q

Noem 2 feitjes over T-tubuli

A
  • Dit zijn instulpingen van het plasmamembraan die grenzen aan het sarcoplasmatisch reticulum.
  • De functie is om een actiepotentiaal tot binnen in de spier te kunnen begeleiden.
27
Q

Op welke twee manieren kunnen spieren contraheren?

A

Isometrische contractie: krachtontwikkeling
Isogene contractie: spierverkorting

28
Q

Wat is de hefboomwerking van een spier?

A

Een mechanisme dat de grootte en de richting van een kracht kan aanpassen.

29
Q

Noem 4 feitjes over type Ia spiervezels.

A
  • Langzaam
  • Onvermoeibaar
  • Spelen vaak rol bij lichaamshouding
  • Rood
30
Q

Noem 3 feitjes over type IIa spiervezels

A
  • Kunnen meer kracht generen
  • Sneller dan Ia vezels
  • Vermoeibaar
31
Q

Noem 3 feitjes over type IIb vezels

A
  • Zeer snel
  • Snel uitputbaar en vermoeid
  • Gebruiken bij snel wegrennen
32
Q

Noem 6 feitjes over steunweefsel

A

Steunweefsels:
- hebben een overeenkomstige opbouw (cellen, vezels matrix)
- werken middels continuïteit
- zijn veranderlijk (bv van vorm veranderen)
- zijn bepalend van de vorm van het lichaam
- hebben een sterke vorm-functie relatie
- verdelen lichaam in compartimenten

33
Q

Aan welke drie eigenschappen is de opbouw van synodale gewrichten te herkennen?

A
  • Een stevig gewrichtskapsel
  • De aanwezigheid van synovia
  • De bedekking van botstukken met hyalien kraakbeen
34
Q

Wat is een discus articularis?

A

Een kraakbeenschijfje dat extra bewegingsmogelijkheden biedt in de gewrichten en helpt bij het opvangen van veel druk.

35
Q

Wat is een bursa?

A

Bursa is slijmbeurs en is een ‘zakje’ met synodale vloeistof die zich tussen twee structuren bevindt die veel en intensief gebruikt worden. Deze zorgt voor versoepeling van gewrichten.

36
Q

Wat is een peesschede?

A

Dit zijn ‘zakjes’ om pezen heen. Deze dient als bescherming van de pees en zorgt voor extra geleiding tussen peesstructuren.

37
Q

Wat is een sesambot?

A

Deze beenderen ontstaan in pezen die veel onder druk staan. Ze dienen als bescherming voor de pees zodat deze optimaal gebruikt kan worden.

38
Q

Welke 7 soorten spieren hebben we?

A
  • Spoelvormig
  • Tweekoppig
  • Tweebuikig
  • Plat
  • Multi-buikig
  • Halfgeveerd
  • Geveerd
39
Q

Wat zijn de origo en insertie van een spier?

A

Origo: de oorsprong van de spier, proximale aanhechtingsplaats v/d spier
Insertie: de distale aanhechtingsplaats van de spier

40
Q

Wat wordt bedoeld met spurt en shunt?

A

Spurt spieren: veroorzaken een grote beweging met een relatief kleine verkorting van de spier
Shunt spieren: voornamelijk de functie om stabiliteit te geven aan gewricht

41
Q

Wat zijn de agonist, antagonist en de synergist?

A

Agonist: contraherende spier
Antagonist: spier met tegenovergestelde werking van agonist
Synergist: hulpspier bij bepaalde bewegingen

42
Q

Wat wordt bedoeld met mono-articulair en bi-articulair?

A

Mono-articulair: een spier loopt over 1 en werkt voor slechts 1 gewricht.
Bi-(poly-)articulair: een spier loopt/werkt voor meerdere gewrichten

43
Q

Wat is insuffiëntie?

A

Bij insufficiëntie wordt een beweging net niet zo ver uitgevoerd als mogelijk is/het gewricht toelaat.

44
Q

Wat is concentrische en excentrische contractie?

A

Concentrische contractie: een spier wordt tijdens de krachtinspanning als maar korter.
Excentrische contractie: de spier levert kracht terwijl deze langer wordt.