Week 5 Dataverzamelingsmethoden Flashcards

1
Q

Kwantitatief onderzoek

A

focust zich op specifieke gedragingen die makkelijk kunnen worden gekwantificeerd (geteld). Bevat meestal grote steekproeven. Conclusies gebaseerd op statistische data.

  • Gedragingen worden gekwantificeerd
  • Numerieke waarden voor variabelen (kwalitatieve en kwantitatieve variabelen)
  • Grote steekproeven
  • Gaat vaak om gemiddelden
  • Conclusies obv statistische analyses
  • Meest gebruikt in de psychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kwalitatief onderzoek

A

focust zich op gedragingen van mensen in natuurlijke settingen en het omschrijven van de wereld in hun eigen woorden. Benadrukt vooral diepgaande informatie van relatief weinig individuen of binnen een gelimiteerde setting. Conclusies gebaseerd op interpretaties van de onderzoeker.

  • Deelnemers beschrijven hun wereld in eigen woorden
  • Talige informatie (niet numerieke data)
  • Kleine steekproeven
  • Thema’s uit de data halen
  • Conclusies obv interpretatie van onderzoekers
  • Wordt minder gebruikt in de psychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

naturalistische observatie

A

Bij naturalistische observatie maakt de onderzoeker observaties van individuen in hun natuurlijke omgeving. Ook wel veldwerk of veldonderzoek genoemd. Observaties worden gemaakt in natuurlijke settingen en de onderzoekers beïnvloeden niet wat er in de settingen gebeurt.

Naturalistische observatie is het meest nuttig wanneer complexe sociale settingen worden bestudeerd om beide de setting en theorieën gebaseerd op de observaties te begrijpen. Het is minder bruikbaar voor het bestuderen van goed gedefinieerde hypotheses of fenomenen die niet direct observeerbaar zijn door een onderzoeker in een natuurlijke setting (gemoedstoestand, reactietijd).
Veldonderzoek kan ook lastig zijn om te doen: dataverzameling kan niet altijd gepland worden op een handige tijdstip of plek. Daarnaast is er in veldonderzoek een continue verandering van gebeurtenissen; de onderzoeker moet ze allemaal opnemen en flexibel zijn om ze aan te passen. Ten slotte is het proces van analyse niet simpel: de onderzoeker moet herhaald de data doorzoeken om hypotheses te ontwikkelen om de data uit te leggen, en daarna verzekeren dat alle data consistent is met de hypotheses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een niet-deelnemende waarnemer

A

een buitenstaander wie niet actief deelneemt aan de setting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een deelnemende waarnemer

A

gaat uit van een actieve insider rol. Dit geeft de onderzoeker de mogelijkheid om de setting van binnenuit te observeren, hij of zij kan de gebeurtenissen in de setting ook ervaren, net zoals de natuurlijke deelnemers. Een potentieel probleem is dat de onderzoeker misschien de objectiviteit wat nodig is voor de observatie kwijtraakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verborgen observatie

A

kan de voorkeur hebben omdat de aanwezigheid van de waarnemer het gedrag van de deelnemers kan beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Niet-verborgen observatie

A

kan vanuit ethisch oogpunt weer een voorkeur hebben.

De keuze voor beide verborgen/niet-verborgen en deelnemende en niet-deelnemende waarneming hangt af van beide ethische factoren en de aard van de bepaalde groep en setting die wordt bestudeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Systematische observatie

A

refereert naar de nauwkeurige observatie van één of meer specifieke gedragingen in een bepaalde setting. Deze benadering is minder globaal dan de naturalistische observatie. De onderzoeker is maar in een aantal specifieke gedragingen geïnteresseerd, de observaties zijn kwantificeerbaar en vaak heeft de onderzoeker hypotheses van tevoren ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

coderingssysteem

A

De onderzoeker moet besluiten welke gedragingen hij in geïnteresseerd is, een setting kiezen waarin de gedragingen kunnen worden geobserveerd en het ontwikkelen van een coderingssysteem om de gedragingen te meten. Gedragingen van affectie worden gecodeerd met bijvoorbeeld ‘laat bezorgdheid zien’.

Methodological Issues
• Apparatuur: pen en papier, video en audio opnames etc. kunnen allemaal gebruikt worden om het gedrag te observeren.
• Reactiviteit: de mogelijkheid dat de aanwezigheid van de waarnemer het gedrag van mensen beïnvloed. Kan worden verminderd door verborgen observatie. Ook door het geven van tijd zodat men kan wennen aan de apparatuur en de waarnemer.
• Betrouwbaarheid: refereert naar de mate waarin een meting een echte score reflecteert in plaats van een metingerror. Betrouwbare metingen zijn stabiel, consistent en precies. Betrouwbaarheid hangt af van een grote overeenkomst onder de beoordelaars.
• Sampling: een sample van gedragingen over een langere periode geeft meer accurate en bruikbare data dan enkele korte observaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een case study

A

is een observationele methode wat een gedetailleerde omschrijving van een individu geeft. Dit individu is meestal een persoon maar kan ook een setting zijn. Een naturalistische observatie wordt soms een case study genoemd. Case studies hoeven echter niet persé naturalistische observatie te bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een psychobiografie

A

Een psychobiografie is een type case study waarbij een onderzoeker een psychologische theorie toepast om het leven van een individu uit te leggen. Case studies gebruiken dan technieken zoals bibliotheekonderzoek en telefonische interviews, maar geen directe observatie.
Meestal wordt een case study gedaan wanneer een individu een bepaalde zeldzame of noemenswaardige conditie bevat. De inzichten opgedaan bij case studies kunnen ook leiden tot ontwikkeling van hypotheses die weer getest kunnen worden met andere methodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Archiefonderzoek

A

bevat het gebruiken van eerder verzamelde informatie om onderzoeksvragen te beantwoorden. De onderzoeker verzameld de originele data niet, maar analyseert bestaande data. Daarom wordt het ook wel secundair onderzoeksdata genoemd.

Het gebruiken van archiefonderzoek geeft onderzoekers de mogelijkheid om interessante vragen te bestuderen, welke soms niet op een andere manier konden worden onderzocht. Archiefonderzoek is een waardevolle aanvulling op meer traditionele data collectie methodes.
Er zijn 2 grote problemen met archiefonderzoek:
ten eerste kunnen de gewenste archieven moeilijk te krijgen zijn, ze zijn misschien geplaatst in lang-vergeten opslagplaatsen, of ze zijn vernietigd.
Ten tweede: we kunnen nooit zeker zijn van de nauwkeurigheid van informatie verzameld door iemand anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Statistische gegevens

A

verzameld door veel publieke en privé organisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Enquête archieven

A

bestaan uit data van enquêtes die digitaal opgeslagen zijn en toegankelijk zijn voor onderzoekers wie de gegevens willen analyseren. Enquête archieven zijn erg belangrijk want de meeste onderzoekers hebben niet de financiële middelen om vragenlijsten uit te zetten van gerandomiseerde nationale steekproeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geschreven verslagen

A

zijn documenten zoals dagboeken en brieven die zijn opgeslagen, en publieke documenten zoals bijvoorbeeld speeches van politici.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Massa communicatie archieven

A

bevatten boeken, tweets, instagram of facebook posts, films, televisieprogramma’s, kranten etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Content analyse

A

is de systematische analyse van bestaande documenten. Zoals systematische observatie, vereist content analyse het bedenken van coderingssystemen die beoordelaars kunnen gebruiken om de informatie in de documenten te kwantificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Enquêteonderzoek

A

bevat het gebruiken van vragenlijsten en interviews om mensen om informatie te vragen over zichzelf – hun attitudes, geloven, demografische gegevens en verleden of toekomstig gedrag.
Vragenlijsten zijn een veelvoorkomende en belangrijke methode voor het bestuderen van gedrag. In onderzoek, zijn veel belangrijke variabelen het makkelijkst te bestuderen door het gebruiken van vragenlijsten of interviews.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

response set (antwoordtendencies)

A

is een neiging om op alle vragen vanuit een bepaald perspectief te reageren in plaats van antwoorden te geven die direct gerelateerd zijn aan de vragen. Hierdoor kan de bruikbaarheid van data van zelfrapportages beïnvloed worden. De meest voorkomende response set is genaamd sociale wenselijkheid: het individu beantwoord de vragen in de meest sociaal accepteerbare manier – de manier dat die persoon verwacht hoe anderen zouden reageren of op een manier dat voor zichzelf het gunstigst is. Hierdoor worden onwenselijke dingen te weinig aangegeven en wenselijke dingen te veel aangegeven. Echter moet er niet vanuit worden gegaan dat men consistent zichzelf misinterpreteren. Als de onderzoeker open en eerlijk communiceert over de doelen en nut van het onderzoek, belooft om feedback te geven over de resultaten, en vertrouwelijkheid verzekert, kan worden verwacht dat men eerlijke antwoorden geeft.

20
Q

de meest belangrijke factoren om te overwegen wanneer je vragen construeert voor een vragenlijst:

A
  • Het eerste wat de onderzoeker moet doen is expliciet vaststellen wat de onderzoeksdoelen zijn.
  • De validiteit van een onderzoek dat gebaseerd is op een vragenlijst is afhankelijk van de kwaliteit van de vragen. Het is daarom belangrijk om goed na te denken over de vraag formulering.
21
Q

Defining the Research Objectives

A

Het eerste wat de onderzoeker moet doen is expliciet vaststellen wat de onderzoeksdoelen zijn. De vragenlijstvragen moeten gebonden zijn aan de onderzoeksvragen. Dit proces vereist dat de onderzoeker beslist over welk type vraag er wordt gesteld. Er zijn 3 algemene typen vragen.
• Feiten en demografie: feitelijke vragen vragen mensen om dingen die ze weten over zichzelf en hun situatie. Je moet echter geen vragen stellen waarvoor je geen goede reden hebt om deze informatie te verzamelen.
• Gedragingen: focus op gedragingen van het verleden of van de toekomst.
• Attitudes en geloven: focus op hoe mensen evalueren en denken over onderwerpen.

22
Q

Question Wording

A

De validiteit van een onderzoek dat gebaseerd is op een vragenlijst is afhankelijk van de kwaliteit van de vragen. Het is daarom belangrijk om goed na te denken over de vraag formulering. Veel problemen in de formulering van vragen komen van een moeite met het begrijpen van de vraag, inclusief (a) onbekende technische termen, (b) vage of niet precieze termen, (c) fouten in grammaticale zinsstructuur, (d) bewoording dat het werkgeheugen overbelast, en (e) de vraag insluiten met misleidende informatie.
De volgende items zijn belangrijk om te beseffen wanneer je vragen schrijft:
• Eenvoud: de vragen zouden relatief simpel moeten zijn. Mensen moeten het makkelijk kunnen begrijpen en kunnen reageren op de vragen. Jargon moet vermeden worden.
• Dubbelloopse vragen: vermijd dubbelloopse vragen welke 2 dingen tegelijkertijd vragen.
• Beladen vragen: een beladen vraag is zo geschreven dat het men leidt om op een bepaalde manier te reageren. Neutrale, gedrags-gebaseerde terminologie heeft de voorkeur.
• Negatieve verwoording: vermijd vragen met negatieve woorden erin. Deze verwoording kan verwarrend zijn en kan resulteren in onnauwkeurige antwoorden.
• Ja-zeggen en nee-zeggen: de neiging om consistent in te stemmen is gerefereerd als ‘’ja-zeggen’’ (ook wel de acquiescence response set). De neiging om constistent niet in te stemmen is gerefereerd als ‘’nee-zeggen’’. Het probleem hier is dat de deelnemer misschien een echte overeenstemming uitdrukt, maar ook misschien simpelweg mee eens stemt met alles wat je zegt. Een manier om deze response set te achterhalen is om de vragen zo te verwoorden dat consistente overeenstemming onwaarschijnlijk is (gespiegelde vragen).

23
Q

gesloten vragen

A

kunnen maar een gelimiteerd aantal antwoorden worden gegeven. Gesloten vragen maken het makkelijker om waarden aan antwoorden te geven omdat de respons-alternatieven voor iedereen hetzelfde zijn.

24
Q

open vragen

A

kunnen deelnemers antwoorden op elke manier die ze willen. Een open vraag kost meer tijd om te categorizeren en te coderen. Deze kunnen echter wel waardevolle inzichten geven in wat mensen denken.

25
Q

Number of Response Alternatives

A

Met gesloten vragen is er een fixed aantal van antwoord alternatieven. In publieke opinie vragenlijsten is een simpele ja-nee, of mee eens-niet mee eens, goed genoeg. In ander onderzoek heeft het vaak de voorkeur om meer kwantitatieve verschillen te geven, bijvoorbeeld een 5 puntsschaal of 7 puntsschaal, van sterk mee eens naar sterk mee oneens.

26
Q

Beoordelingsschalen

A

zijn erg veelvoorkomend in veel gebieden van onderzoek. Ze kunnen veel verschillende formats aannemen. Dit ligt aan factoren zoals het onderwerp dat wordt onderzocht.

27
Q

Grafische beoordelingsschaal

A

vereist een markering langs een doorlopende lijn van 100 millimeter die aan elk uiteinde is verankerd met beschrijvingen. Een liniaal wordt dan op de lijn geplaatst om de score te krijgen van 0-100.

28
Q

Semantische differentiële schaal

A

een meting van de betekenis van concepten. Deelnemers wordt gevraagd om een concept – personen, objecten, gedragingen, ideeën – te beoordelen op een reeks bipolaire bijvoeglijke naamwoorden met behulp van 7-puntsschalen. De concepten worden beoordeeld met 3 basis dimensies: de eerste en meest belangrijke is evaluatie (goed-slecht etc.), de tweede is activiteit (actief-passief, langzaam-snel etc.), en de derde is kracht (zwak-sterk, klein-groot etc.).

29
Q

Nonverbale schalen

A

sommige populaties snappen voorgaande schalen niet, zoals kinderen en volwassenen met bepaalde cognitieve tekorten. In zulke gevallen kan een nonverbale schaal een goed alternatief zijn. Hierbij wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van gezichten op een schaal.

30
Q

Labeling Response Alternatives

A

De voorgaande schalen gaven alleen de eindpunten aan van de schaal. Meestal is dit prima omdat men meestal wel zelf invulling kan geven aan de schalen. Soms is het echter nodig om de labels wat beter te definiëren. Het labelen van alternatieven is vooral interessant wanneer je vraagt naar de frequentie van gedrag. Hierbij heb je een hoge-frequentie schaal (minder dan 2 keer per week-2 keer per week- 4 keer per week-6 keer per week) en een lage-frequentie schaal (minder dan 1 keer per maand-1 keer per maand-1 keer in de 2 weken). Welke populatie je onderzoekt is hierbij een belangrijke factor.

31
Q

Formatting

A

De vragenlijst moet er aantrekkelijk en professioneel uit zien. Het zou net moeten worden ontworpen en vrij zijn van spellingsfouten. Deelnemers moeten het makkelijk vinden om de vragen en antwoorden te identificeren. Wees consistent in vraagstelling.

32
Q

Sequence of Questions

A

Denk goed na over de volgorde van vraagstelling. Het is over het algemeen het best om de meest interessante en belangrijke vragen eerst te stellen om de aandacht van deelnemers te krijgen en hen te motiveren om de vragenlijst af te ronden. Daarnaast is het een goed idee om vragen te groeperen wanneer ze eenzelfde soort thema of onderwerp bevatten.

33
Q

Refining Questions: Pilot Testing the Survey

A

Voordat je de vragenlijst uitzet, is het een goed idee om de vragenlijst aan een klein groepje mensen te geven en hen te vragen om hardop te denken terwijl ze de vragenlijst beantwoorden. Dit kan belangrijke informatie geven en kan het makkelijker maken om problemen te identificeren en te verbeteren.

34
Q

Administering Surveys

A

Er zijn 2 manieren om vragenlijsten uit te zetten. Een is om een geschreven vragenlijst, geprint of online, waarbij deelnemers de vragen lezen en hun antwoorden indiceren op een formulier. De andere is om een interview format te gebruiken. De interviewer stelt de vragen en neemt de antwoorden op in een persoonlijke verbale interactie.

35
Q

Questionnaires

A

Er zijn verschillende voordelen van een vragenlijst. Ten eerste, ze kosten vaak minder dan interviews, omdat vragenlijsten uitgezet kunnen worden persoonlijk in groepen of bij individuen, via de mail, via internet, en met andere technologieën. Ten tweede geven ze de respondent de mogelijkheid om compleet anoniem te blijven zolang er geen identificerende informatie gevraagd wordt. Echter vragen vragenlijsten dat respondenten de vragen kunnen lezen en begrijpen. Daarnaast vinden veel mensen het saai om alleen te zitten en vragen te beantwoorden: een probleem van motivatie kan dan ontstaan.

  • Uitzetting bij groepen of individuen: een voordeel van deze benadering is dat je een gevangen publiek hebt van individuen wie waarschijnlijk de vragenlijst afronden zodra ze begonnen zijn. Ook is de onderzoeker aanwezig, dus men kan vragen stellen als dit nodig is.
  • Post vragenlijsten: dit is een erg goedkope manier om mensen te contacteren. Echter geeft dit vaak weinig reacties. De vragenlijst kan makkelijk opzij gezet worden en vergeten raken. Zelfs wanneer men begint kan hij afgeleid raken, verveeld raken of simpelweg de vragenlijst in de prullenbak gooien. Niemand is aanwezig om te helpen als de deelnemer vragen heeft.
  • Online vragenlijsten: veel voordelen, het is makkelijk om te ontwerpen, beide open en gesloten vragen kunnen worden gebruikt en wanneer de deelnemers de vragenlijst afronden zijn de resultaten direct zichtbaar voor de onderzoeker. Een nadeel is dat je je moet afvragen hoe je mensen de link geeft voor de vragenlijst. Mailingslijsten zijn beschikbaar.
36
Q

Interviews

A

Mensen zijn vaak meer geneigd om in te stemmen met vragen van een echt persoon dan van een gemailde vragenlijst. Goede interviewers zijn bekwaam in het overtuigen van mensen om mee te doen, waardoor de response rates vaak hoger zijn bij interviews. Mensen zijn meer geneigd om een vraag open te laten bij een geschreven vragenlijst dan bij een interview. Een belangrijk voordeel van een interview is dat de interviewer enige problemen die men misschien heeft bij het beantwoorden van de vragen kan verhelpen. De interviewer kan daarnaast follow-up vragen stellen wanneer nodig.

  • Face-to-face interviews: vereisen dat de interviewer en de respondent elkaar ontmoeten. Zulke interviews zijn vaak kostbaar en kosten veel tijd. Ze worden daarom vaak gebruikt wanneer de steekproef relatief klein is en er duidelijke voordelen zijn aan face-to-face interactie.
  • Telefoon interviews: minder duur dan face-to-face interviews, en zorgen voor het efficient verzamelen van data omdat veel respondenten kunnen worden gecontacteerd zonder reistijd. Er zijn 2 vormen van een telefooninterview. De eerste is een live interview waarbij de interviewer de vragen stelt en de antwoorden opneemt. De tweede is interactive voice response (IVR), waarbij respondenten luisteren naar de vragen en reageren via de telefoon toetsen of via een spraakherkenningssysteem. IVR is bijzonder handig wanneer gevoelige vragen worden gesteld.
  • Focusgroep interviews: een interview met een groep van 6 tot 10 individuen die samenkomen voor een periode van meestal 2 tot 3 uur. Bijna elk onderwerp kan onderzocht worden in een focusgroep. Omdat een focusgroep verwacht dat men tijd spenderen en moeten reizen, krijgen de mensen meestal een vergoeding. Een voordeel is dat groepinteractie mogelijk is: mensen kunnen op elkaar reageren, en 1 reactie kan heel veel andere reacties triggeren. De interviewer moet vaardig zijn met het werken met groepen om de communicatie te faciliteren en problemen op te lossen zoals dat 2 personen de discussie domineren of vijandigheid tussen groepsleden. De groepsdiscussie is meestal opgenomen en getranscribeerd. De opnames worden dan geanalyseerd om thema’s en gebieden te vinden van overeenkomsten en geen overeenkomsten in de groep.
37
Q

interviewer bias

A

alle biases die ontstaan van het feit dat de interviewer een uniek persoon is die interacteert met een ander persoon. Dus de interviewer zou bijvoorbeeld de antwoorden van de deelnemer kunnen beïnvloeden door per ongelijk goedkeuring of afkeuring te laten zien bij bepaalde antwoorden. De karakteristieken van de interviewer kunnen ook invloed hebben. Een ander probleem is dat de interviewer een bepaalde verwachting heeft dat leidt tot ‘zoeken naar wat ze verwachten’.

38
Q

panelstudie

A

hierbij worden dezelfde mensen bevraagd op 2 of meer momenten in de tijd. In een panelonderzoek met 2 golven worden 2 momenten bekeken, bij 3 golven 3 momenten etc. Panelonderzoeken zijn vooral belangrijk wanneer de onderzoeksvraag de relatie tussen een variabele op ‘’moment 1’’ en een andere variabele op ‘’moment 2’’ adresseert.

39
Q

Wat is meten?

A

Meeste psychologische variabelen (constructen) zijn niet direct waarneembaar.
Metingen moeten systematisch en objectief zijn.
Daarom: meetinstrumenten gebruiken om variabelen te meten.
Operationele definitie: de definitie van een concept in termen van de procedures die gebruikt worden om het concept te meten of te manipuleren.
Voor de meeste psychologische variabelen kunnen meerdere operationele definities gegeven worden.

Meten is een activiteit:
Je kent numerieke waarden toe aan gedrag (kwantificeren).

  • Invloed van meetactiviteit op wat je wilt meten
  • Bruikbaarheid van metingen
40
Q

3 meest gangbare manieren van data verzamelen in de psychologie

A
  • Fysiologische metingen
  • Observatie
  • Interviewen
41
Q

Observatie

A

Feitelijk gedrag: wat doet de deelnemer?
Aan te raden bij onbewust gedrag en soms bij ongewenst gedrag

Maar minder bruikbaar
• Als gedrag niet veel voorkomt, intiem is en soms als het ongewenst is
• Als je geïnteresseerd bent in motieven van gedrag
• Interpretatie soms moeilijk
• Risico op reactiviteit

Natuurlijke versus ingerichte settings
Participerende observatie

Vermomd en onvermomde observatie
Invloed observator
Reactiviteit: een vertekening die optreedt wanneer proefpersonen zich er van bewust zijn dat ze worden geobserveerd.

42
Q

wat ga je observeren?

A
  • Hoe vaak komt iets voor?
  • Hoe lang duurt iets?
    • Latentie: tijd tussen een bepaalde gebeurtenis en een gedrag (e.g. reactietijd)
    • Duur: hoe lang een bepaald gedrag duurt (e.g. gaze duration)
- Hoe erg/sterk/veel is iets?
•	Rating scale
1 = helemaal niet
2 = een beetje
3 = gemiddeld
4 = zeer
5 = extreem

Observatieschema

43
Q

Interviewen

A
Voor informatie over
•	Gevoelens
•	Attitudes
•	Kennis
•	Opinies
•	Feiten

Minder bruikbaar:
• Als het gedrag onbewust is
• Gevoelig voor sociale wenselijkheid
• Grotere kans op non-respons

• Direct versus indirect

•	Suggestieve vragen
Lang = unmarked woord
Kort = marked woord
Groep 1: hoe lang was de film?
Groep 2: hoe kort was de film? --> je suggereert dat de film korter was, waardoor men zijn antwoord gaat aanpassen. 

Mondeling of schriftelijk interviewen
Interviewschema
Vragenlijst

Voordelen vragenlijsten
• Veel mensen
• Anoniem
• Minder gevoelig voor sociale wenselijkheid

Voordelen mondeling interview:
•	Goede controle op invullen
•	Geschikter voor open en ingewikkelde vragen
•	Beter geschikt voor gevoelige vragen
•	Uitleg mogelijk
44
Q

Factoren die meespelen wanneer mensen vragen beantwoorden:

A
  • Soort vraag
  • Richting van de vraag
  • Volgorde van de vragen
  • Antwoordalternatieven
  • Antwoordtendencies (response set)

Een voorbeeld van antwoordtendencies is ja-zeggen, nee-zeggen. Bij ja-zeggen en nee-zeggen kun je dit oplossen door gespiegelde vragen in te zetten. Bij gespiegelde vragen stel je de vraag gespiegeld of negatief.

45
Q

Tests

A
  • Vragenlijst met meerdere items
  • Items meten dezelfde eigenschap
  • Itemscores: er moet spreiding mogelijk zijn op het item –> vaak 5-7 antwoordcategorieën
  • Testscore: itemscores worden gecombineerd tot een totaalscore